Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[verzoeker] ,verzoeker,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers NL22.13690 en NL22.13692. Verzoekers, bestaande uit een moeder en haar minderjarige kinderen, hebben asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvragen zijn door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 29 juli 2022 heeft de Staatssecretaris de bestreden besluiten ingetrokken, maar verzoekers hebben aangegeven hun beroep te handhaven. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 2 augustus 2022 behandeld, waarbij verzoekers zijn bijgestaan door hun gemachtigde, mr. L.J. Meijering, en een tolk, G. Ahmed, aanwezig was. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. A.A. Wildeboer.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoekers van Iraakse nationaliteit zijn en dat er geen noodzaak meer is voor een voorlopige voorziening, aangezien er op dezelfde dag uitspraak is gedaan in de aanverwante zaken NL22.13689 en NL22.13691. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn daarom afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.