In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn aanvraag op 10 juli 2021 ingediend, en de Staatssecretaris had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Eiser heeft de Staatssecretaris op 19 januari 2022 in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat de Staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel de Staatssecretaris verzocht om een langere beslistermijn, de rechtbank in dit geval een termijn van acht weken oplegt om recht te doen aan de belangen van eiser en de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Daarnaast heeft eiser verzocht om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de wet sinds 11 juli 2021 het opleggen van een dwangsom in asielzaken uitsluit. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 379,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is openbaar gemaakt op 12 september 2022.