ECLI:NL:RBDHA:2022:14892
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Grove schuld en vergrijpboetes bij niet aangegeven vermogen op Zwitserse bankrekening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2022 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiseres, een oudere vrouw, in beroep ging tegen vergrijpboetes die waren opgelegd door de Belastingdienst. De zaak betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2007, 2012, 2013, 2014 en 2015, waarbij eiseres niet had aangegeven dat zij en haar echtgenoot vermogen aanhielden op een Zwitserse bankrekening. De Belastingdienst had vergrijpboetes opgelegd van 50% voor 2007 en 150% voor de jaren 2012 tot en met 2015, omdat eiseres volgens de Belastingdienst opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan. Eiseres betwistte dit en stelde dat zij niet op de hoogte was van de Zwitserse bankrekening en dat haar aangiften werden verzorgd door een gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet had aangetoond dat eiseres opzettelijk had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van grove schuld, omdat eiseres op de hoogte was van het vermogen op de Zwitserse bankrekening en het contante geld dat zij in huis had. De rechtbank verminderde de vergrijpboetes tot 25% voor 2007 en 75% voor de overige jaren, en verklaarde de beroepen gegrond. De rechtbank oordeelde ook dat de aankondiging van de boetes tijdig en correct was gedaan. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 3.084, en het betaalde griffierecht van € 49 werd aan haar vergoed.