Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[minderjarige], V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.16396 en NL22.16398. De eisers, een gezin met een minderjarige dochter, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De reden hiervoor was dat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 september 2022, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overweegt dat de argumenten van eisers, die stellen dat de overdracht naar Italië niet kan plaatsvinden vanwege mogelijke slachtofferschap van mensenhandel, niet opgaan. De rechtbank stelt vast dat de Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen en dat de aangifte van mensenhandel geen invloed heeft op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris in de Dublinprocedure niet hoeft te beoordelen of de eisers in aanmerking komen voor een vergunning op basis van de richtlijn 2004/81.
De rechtbank oordeelt verder dat de belangen van het minderjarige kind van eisers voldoende zijn betrokken in de besluitvorming. De rechtbank wijst erop dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië, en dat er geen reden is om aan te nemen dat de situatie in Italië voor eisers onacceptabel zou zijn. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 oktober 2022.