ECLI:NL:RBDHA:2022:14902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
NL22.16396 en NL22.16398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.16396 en NL22.16398. De eisers, een gezin met een minderjarige dochter, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De reden hiervoor was dat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 september 2022, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de argumenten van eisers, die stellen dat de overdracht naar Italië niet kan plaatsvinden vanwege mogelijke slachtofferschap van mensenhandel, niet opgaan. De rechtbank stelt vast dat de Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen en dat de aangifte van mensenhandel geen invloed heeft op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris in de Dublinprocedure niet hoeft te beoordelen of de eisers in aanmerking komen voor een vergunning op basis van de richtlijn 2004/81.

De rechtbank oordeelt verder dat de belangen van het minderjarige kind van eisers voldoende zijn betrokken in de besluitvorming. De rechtbank wijst erop dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië, en dat er geen reden is om aan te nemen dat de situatie in Italië voor eisers onacceptabel zou zijn. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.16396 en NL22.16398
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser] en [eiseres], eisers
V-nummers: [v-nummer] en [v-nummer]
mede namens hun minderjarige dochter,
[minderjarige], V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluiten van 19 augustus 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaken NL22.16397 en NL22.16399, op 27 september 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Emechete. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
Mensenhandel
2. Eisers voeren allereerst aan dat verweerder ten onrechte stelt dat de argumentatie van eisers dat de overdracht niet kan plaatsvinden vanwege slachtofferschap mensenhandel niet wordt gevolgd omdat er geen redelijke gronden zijn om aan te nemen dat eiseres binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/81 valt. De richtlijn 2004/81 gaat uit van het aanbieden
van de bedenktijd als er aanwijzingen zijn voor slachtofferschap. Artikel 6 van de richtlijn verdraagt zich volgens eisers niet met een uitleg of toepassing dat allereerst slachtofferschap aannemelijk moet worden gemaakt, alvorens bedenktijd aan te bieden. Een dergelijke benadering zou volgens eisers ernstig inbreuk maken op het doel en nuttig effect van de richtlijn. Verweerder kan geen overdrachtsbesluit nemen wanneer nog niet duidelijk is of eiseres wel overgedragen kan worden in verband met de bedenktijd en haar slachtofferschap mensenhandel. Verweerder had op zijn minst in het bestreden besluit moeten opnemen dat overdracht alleen kan plaatsvinden onder bepaalde voorwaarden waarbij rekening is gehouden met de bedenktijd. Er is dus volgens eisers op dit punt sprake van een motiveringsgebrek.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat het mogelijke slachtofferschap mensenhandel en de eventuele bedenktijd in dit kader niet betekenen dat de overdracht (nog) niet kan plaatsvinden of dat geen overdrachtsbesluit mocht worden genomen zonder daarin rekening te houden met de eventuele bedenktijd. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft overwogen in de uitspraak van 25 februari 20211 komt de staatssecretaris in een Dublinprocedure niet toe aan de vraag of een vreemdeling in aanmerking komt voor een vergunning als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De aangifte van mensenhandel heeft immers geen invloed op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van het asielverzoek. Nu de Dublinprocedure een afzonderlijke procedure betreft van de procedure betreffende de aangifte mensenhandel en het enkel in deze procedure gaat om de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat heeft verweerder het onderhavige besluit mogen nemen. Een (eventuele) aangifte van mensenhandel van eiseres heeft mogelijk gevolgen voor haar verblijfsrecht in Nederland, maar dit maakt de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat voor de asielaanvraag van eiseres niet anders. Hieruit volgt ook dat de vraag of iemand als slachtoffer van mensenhandel moet worden beschouwd en als zodanig moet worden behandeld, geen rol speelt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Ook in het kader van het overdrachtsbesluit had verweerder niet meer of anders hoeven motiveren.
4. Aangezien in een Dublinprocedure niet wordt toegekomen aan de vraag of een vreemdeling in aanmerking zou komen voor de vergunning bedoeld in artikel 3.48, eerste lid onder b, van het Vb betekent dit ook dat verweerder eiseres geen bedenktijd voor het doen van aangifte heeft hoeven verlenen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat uit paragraaf B8/3.1 van de Vc, bovendien volgt dat bedenktijd wordt geboden aan vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Dit is anders voor eiseres, die op basis van haar asielaanvraag en het daarop volgende bestreden besluit al rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f en onder m van de Vw. De asielprocedure, welke voor Dublinclaimanten doorgaans ten minste zo lang duurt als de termijn van de bedenktijd, biedt overigens ook voldoende gelegenheid om te beslissen of zij aangifte willen doen. Voor eiseres heeft de bedenktijd in die zin geen extra betekenis.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eisers stellen verder vast dat door verweerder in het bestreden besluit niet wordt betwist dat eisers behoren tot de categorie bijzonder kwetsbare vreemdelingen en dat er een noodzaak is voor gezamenlijke opvang. De verwijzing van verweerder naar de
jurisprudentie van de vreemdelingenkamer Middelburg en de ABRvS kan niet slagen en de redenering is niet juist dat de informatie uit het AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld schetst. Het meest recente AIDA-rapport laat zien dat ondanks het terugdraaien van het decreet Salvini en de circular letter nog steeds de opvangsituatie feitelijk niet is zoals deze voor dit specifieke gezin nodig is. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de arresten M.T. tegen Nederland en A.B. tegen Finland volgens eisers niet bepaald dat de situatie in Italië in orde was, maar alleen dat het niet onvoldoende was. Hierbij heeft het EHRM volgens eisers betrokken dat er verbeteringen doorgevoerd zouden worden. Deze verbeteringen blijken niet uit het AIDA-rapport. De werkelijkheid en juridische werkelijkheid komen nog steeds niet overeen en goede voornemens en beloftes van Italië worden niet nagekomen. De vreemdelingenkamer Middelburg houdt geen rekening met het tijdsverloop sinds de eerdere uitspraken. Juist dat tijdsverloop maakt dat het beeld dat is aangenomen in de zaken waarnaar is verwezen niet langer kan worden aangenomen. Met de enkele verwijzing naar oude jurisprudentie heeft verweerder volgens eisers onvoldoende rekenschap van het tijdsverloop en invloed van dat aspect op de conclusies gegeven.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ABRvS heeft dit bevestigd in de uitspraken van onder meer 6 januari 2022, 24 juni 2022 en 26 augustus 2022.2 Verder heeft het EHRM in de arresten M.T. tegen Nederland en A.B. tegen Finland3 geoordeeld dat Dublinclaimanten in Italië in het asielsysteem worden opgenomen en recht hebben op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij alle op dat moment beschikbare relevante informatie gebruikt. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat in hun geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden.
7. In wat eisers aanvoeren, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er in de situatie van eisers niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. Het AIDA-rapport van 22 mei 2022, update 2021, waar eisers naar verwijzen geeft een update over de situatie in Italië. Uit het rapport volgt niet dat de situatie in Italië, na de vorige AIDA-rapporten wezenlijk is verslechterd. Dit nieuwe rapport verschilt ook niet wezenlijk van de AIDA-rapporten waar de ABRvS zich op heeft gebaseerd in bovengenoemde uitspraken. Eisers hebben ook erkend dat het beeld in de rapporten niet wezenlijk van elkaar verschilt. Voor zover eisers stellen dat het beeld anders zou moeten zijn vanwege de aangekondigde verbeteringen en dat omdat dit niet het geval is er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan volgt de rechtbank dat niet. Dit omdat zij evenmin de lezing van eisers volgt dat het EHRM in haar arresten de situatie alleen als ‘niet onvoldoende’ heeft bestempeld met het oog op de aangekondigde verbeteringen en dat de situatie zonder die verbeteringen dus ondermaats zou zijn. De rechtbank merkt op dat als eisers toch in onzekerheid komen te verkeren over de toegang tot de asielprocedure of over de gezamenlijke opvangvoorzieningen in Italië, zij hun beklag daarover kunnen en dienen te doen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen voor eisers onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
3 M.T. t. Nederland van het EHRM van 23 maart 2021, (ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519); A.B. t. Finland van het EHRM van 27 mei 2021, (ECLI:CE:ECHR:2021:0402DEC004110019).
Belang van het minderjarige kind
8. Eisers stellen ten slotte dat de overdracht gevolgen heeft voor het welzijn, de sociale ontwikkeling dan wel de veiligheid van het kind. Uit het AIDA-rapport blijkt dat spoedige toegang tot de opvang feitelijk niet voorhanden is. Onder verwijzing naar het belang van directe opvang van bijzonder kwetsbare personen is een gevaar voor het welzijn, de sociale ontwikkeling dan wel de veiligheid van het kind, anders dan verweerder meent, weldegelijk gesteld. Daarbij is verwezen naar een stressvolle situatie en het verstoken blijven van opvang en meest elementaire levensbehoeften vallen daar ook onder, aldus eisers.
9. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van het minderjarige kind van eisers voldoende in de besluitvorming zijn betrokken. Verweerder mag er op vertrouwen dat eisers met hun minderjarige kind toegang zullen krijgen tot de asielprocedure en de opvang. Ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen mag verweerder namelijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan en er is niet gebleken dat eisers geen (gezamenlijke) toegang tot de asielprocedure en de opvang zullen krijgen.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.