ECLI:NL:RBDHA:2022:14977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22/3307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Vreemdelingen Identiteitsbewijs en rechtmatig verblijf in bezwaarprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen en mr. S.J.R.R. Brock, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W of W2, welke door de Staatssecretaris op 17 januari 2022 werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 9 mei 2022 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 30 september 2022 heeft de eiser betoogd dat hij ten tijde van het bestreden besluit rechtmatig verblijf had in Nederland, omdat hij uitstel van vertrek had aangevraagd en een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser geen rechtmatig verblijf had, omdat de aanvragen buiten behandeling waren gesteld en er geen schorsende werking op het bezwaar van de eiser van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de wetgever niet had bedoeld om rechtmatig verblijf toe te kennen aan vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op hun bezwaarschrift, tenzij dit expliciet in de wet is geregeld.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C.J. Driessen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

In het besluit van 17 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W of W2 afgewezen.
In het besluit van 9 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van het griffierecht.
2. Eiser heeft een aanvraag ingediend om een Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W of W2.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. De reden daarvoor is dat eiser volgens verweerder ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf had in Nederland op grond van artikel 8 van de Vw [1] .
4. Eiser voert aan dat hij ten tijde van het bestreden besluit wel rechtmatig verblijf had en dat hij dit nog steeds heeft. Hij heeft namelijk uitstel van vertrek gevraagd op grond van artikel 64 van de Vw en hij heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Beide aanvragen zijn buiten behandeling gesteld, maar dat is ten onrechte gebeurd. Eiser heeft in beide procedures bezwaar gemaakt. Eiser stelt dat hij tijdens deze bezwaarprocedures rechtmatig verblijf heeft. Een vreemdeling heeft immers rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag. Eiser vindt dat analoge toepassing hiervan moet plaatsvinden ten aanzien van het in afwachting zijn van de beslissing op bezwaar. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om aan een vreemdeling rechtmatig verblijf toe te kennen totdat op het bezwaarschrift is beslist. Uit artikel 73 van de Vw blijkt bovendien niet dat het bezwaar géén schorsende werking heeft bij een buiten behandeling stelling van een aanvraag.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser geen recht heeft op een Vreemdelingen Identiteitsbewijs type W of W2, omdat eiser ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf had in Nederland op grond van artikel 8 van de Vw. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.2.
Uit artikel 8, onder j, van de Vw volgt dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64 van de Vw. Deze situatie was ten tijde van het bestreden besluit niet aan de orde, omdat verweerder toen geen uitstel van vertrek aan eiser had verleend.
5.3.
Uit artikel 8, onder h, van de Vw volgt dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift indien het bezwaar op grond van een rechterlijke beslissing of op grond van de wet schorsende werking heeft.
Deze situatie was ten tijde van het bestreden besluit evenmin aan de orde.
Ten eerste omdat geen sprake was van schorsende werking op grond van een rechterlijke beslissing. Er was ten tijde van het bestreden besluit namelijk geen toegewezen verzoek om een voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure tegen de brief van 21 april 2022 (waarin de aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning buiten behandeling is gesteld) en evenmin hangende de bezwaarprocedure tegen het besluit van 11 april 2022 (waarin de aanvraag om uitstel van vertrek buiten behandeling is gesteld).
Ten tweede omdat geen sprake was van schorsende werking op grond van de wet. Anders dan eiser stelt, volgt uit de wet juist dat de wetgever niet heeft bedoeld om rechtmatig verblijf toe te kennen aan alle vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op hun bezwaarschrift. In artikel 73 van de Vw is immers uitdrukkelijk geregeld in welke gevallen het bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag om of intrekking van een reguliere verblijfsvergunning wel en geen schorsende werking heeft. Dit artikel is in de situatie van eiser echter niet van toepassing, omdat zijn aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning niet is afgewezen, maar niet in behandeling is genomen. Dit betekent dat de regels van de Awb [2] van toepassing zijn. De aanvraag van eiser is niet in behandeling genomen op grond van artikel 4:5 van de Awb. Op grond van artikel 6:16 van de Awb heeft het bezwaar geen schorsende werking, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling waaruit volgt dat het bezwaar schorsende werking heeft.
5.4.
Het is de rechtbank ook niet gebleken dat eiser ten tijde van het bestreden besluit rechtmatig verblijf had op grond van één van de andere subcategorieën van artikel 8 van de Vw.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.