In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A. Pieters, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag om uitstel van vertrek werd afgewezen. Het bestreden besluit dateert van 28 januari 2022. Tijdens de zitting op 29 juli 2022 is het verzoek behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. F.H.M. Maas. Na de zitting is het onderzoek geschorst en hebben partijen toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen geschil meer bestaat over de noodzaak om verzoeker in afwachting van de beslissing op bezwaar niet uit te zetten. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en heeft bepaald dat verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Daarnaast is de verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.518,00, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 augustus 2022 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.