ECLI:NL:RBDHA:2022:14990
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en gezinsherenigingsrichtlijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Afghaanse vrouw, had de aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op grond van het niet voldoen aan het middelenvereiste zoals vastgelegd in artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat referent niet voldeed aan het middelenvereiste. Dit was gebaseerd op het feit dat het inkomen van referent, zowel uit zijn eigen bedrijf als uit loondienst, niet zelfstandig, voldoende en duurzaam was. De rechtbank benadrukte dat de afdracht van premies en belastingen bij de beoordeling van de inkomsten een legitieme eis is en niet in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eiseres voerde aan dat de belastingverplichtingen niet relevant zouden moeten zijn voor de beoordeling van de stabiliteit van het inkomen, maar de rechtbank verwierp deze stelling.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onterecht had geoordeeld dat referent niet voldeed aan het middelenvereiste, en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ook in het nadeel van eiseres uitviel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.