ECLI:NL:RBDHA:2022:14990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL22.4342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en gezinsherenigingsrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Afghaanse vrouw, had de aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op grond van het niet voldoen aan het middelenvereiste zoals vastgelegd in artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat referent niet voldeed aan het middelenvereiste. Dit was gebaseerd op het feit dat het inkomen van referent, zowel uit zijn eigen bedrijf als uit loondienst, niet zelfstandig, voldoende en duurzaam was. De rechtbank benadrukte dat de afdracht van premies en belastingen bij de beoordeling van de inkomsten een legitieme eis is en niet in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eiseres voerde aan dat de belastingverplichtingen niet relevant zouden moeten zijn voor de beoordeling van de stabiliteit van het inkomen, maar de rechtbank verwierp deze stelling.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onterecht had geoordeeld dat referent niet voldeed aan het middelenvereiste, en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ook in het nadeel van eiseres uitviel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4342

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Aly).

Procesverloop

In het besluit van 20 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ' afgewezen.
In het besluit van 16 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1. Eiseres is geboren op [datum 1] 1992 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Referent is [referent] , geboren op [datum 2] 1972 en is de gestelde echtgenoot van eiseres. Hij heeft ook de Afghaanse nationaliteit. Referent heeft bij de aanvraag gegevens overgelegd over zijn inkomen uit zijn eigen bedrijf en uit arbeid in loondienst bij zijn werkgever ‘ [werkgever] ’.
Verweerders besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat referent niet voldoet aan het middelenvereiste zoals dat is opgenomen in artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Het inkomen van referent is niet zelfstandig, voldoende en duurzaam. Verweerder acht namelijk het inkomen van referent als zelfstandige onvoldoende. En beide inkomstenbronnen, namelijk arbeid als zelfstandige en arbeid in loondienst, acht verweerder niet zelfstandig omdat de verschuldigde premies en belastingen niet zijn afgedragen. Ook valt referent niet onder één van de gronden voor vrijstelling van het middelenvereiste. De belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM valt ook in het nadeel van eiseres uit.
De beroepsgronden
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de belastingverplichtingen bij de beoordeling van de inkomenseis uit artikel 7 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [1] betrekt. Uit de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt niet dat alleen kan worden uitgegaan van inkomsten waarover premies en belastingen zijn afgedragen. Een belastingverplichting heeft geen invloed op de beoordeling van de stabiliteit van het inkomen; voor de beoordeling van die stabiliteit moet worden bezien of het aannemelijk is dat ook in de toekomst het inkomen nog beschikbaar zal zijn. Ook is de nationaalrechtelijke inkomenseis in de beoordeling van de zelfstandigheid ten onrechte strikter dan de Gezinsherenigingsrichtlijn, waardoor deze onverbindend moet worden verklaard.
Verder voert eiseres aan dat referent met de boekhouder een betalingsregeling heeft getroffen om zijn schulden weg te werken. Niet blijkt dat referent de afspraken met de belastingdienst niet zal nakomen, waardoor de schuld niet van invloed kan zijn op het toekomstig inkomen. Tot slot voert eiseres aan dat de hoorplicht is geschonden.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste in de zin van artikel 3.22, eerste lid, van het Vb. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.1
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn kan de betrokken lidstaat bij de indiening van het verzoek tot gezinshereniging de persoon die het verzoek heeft ingediend, verzoeken het bewijs te leveren dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen daartoe de aard en de regelmaat van deze inkomsten en kunnen rekening houden met de nationale minimumlonen en pensioenen, evenals met het aantal gezinsleden.
4.2
Deze bepaling is geïmplementeerd in artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Vb op grond waarvan de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan in ieder geval zelfstandig zijn, indien verworven uit:
a. wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;
b. wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.
4.3
De rechtbank overweegt dat het betrekken van de afdracht van premies en belastingen bij de beoordeling van de inkomsten voor het middelenvereiste geen extra eis is die in strijd is met artikel 7 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dit geldt zowel voor inkomsten verworven in loondienst als voor inkomsten verworven als zelfstandige. Over inkomsten waarover de krachtens nationaal recht verschuldigde premies en belastingen nog niet zijn afgedragen, zijn die premies en belastingen in de toekomst immers nog verschuldigd terwijl de hoogte van de verschuldigde bedragen op dat moment nog niet duidelijk is. Dat betekent dat de stabiliteit en hoogte van die inkomsten op dat moment nog niet kan worden beoordeeld. Nu verweerder op grond van artikel 7 van de Gezinsherenigingsrichtlijn de gezinshereniger kan vragen om bewijs van, kort gezegd, stabiele inkomsten die voldoende zijn voor het levensonderhoud, kan hij daarbij de voorwaarde betrekken dat de wettelijk verplichte afdracht van premies en belastingen heeft plaatsgevonden. De stelling van eiseres ter zitting dat ook bijvoorbeeld zwart inkomen in aanmerking moet worden genomen bij dat middelenvereiste volgt de rechtbank dus niet.
Het betrekken van de afdracht van premies en belastingen bij de beoordeling van de inkomsten is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan eiseres heeft betoogd, ook niet in strijd met de door haar genoemde arresten van het Hof van Justitie. [2]
4.4
Ten aanzien van de inkomsten van referent uit zijn arbeid als zelfstandige heeft verweerder gesteld dat er een forse belastingschuld is. Volgens verweerder gaat het om niet betaalde inkomstenbelasting over de periode 2014-2020 en omzetbelasting over de periode 2019-2021. Dit heeft eiseres niet weersproken. De inkomsten van referent uit zijn arbeid als zelfstandige heeft verweerder daarom kunnen aanmerken als niet-zelfstandige inkomsten en verweerder heeft deze inkomsten niet mee hoeven nemen bij de toetsing aan het middelenvereiste.
4.5
Verweerder heeft de inkomsten van referent uit zijn arbeid in loondienst ook niet zelfstandig geacht, omdat niet is gebleken dat er premies en belastingen zijn afgedragen door de werkgever van referent. Toen verweerder het bestreden besluit nam had referent niet onderbouwd dat deze premies en belastingen daadwerkelijk zijn afgedragen. Daarom heeft verweerder ook deze inkomsten niet mee hoeven nemen in zijn beoordeling of referent voldoet aan het middelenvereiste.
4.6
De gronden van het bezwaar van eiseres bestonden ook uit het - juridische - betoog dat verweerder een eis stelt aan het inkomen van referent die in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Hierover heeft verweerder eiseres niet hoeven horen tijdens de bezwaarprocedure, nu over dit betoog geen onduidelijkheden bestonden. Eiseres heeft in bezwaar overigens ook niet verklaard gehoord te willen worden. Onduidelijkheden over feiten en omstandigheden waren er niet in bezwaar, net zo min als in beroep, dat heeft eiseres ook niet gesteld. Eiseres heeft wel gesteld, zo begrijpt de rechtbank, dat verweerder in het bestreden besluit nieuwe argumenten heeft gebruikt, maar zij heeft niet benoemd wat die nieuwe argumenten zijn. Verweerder heeft eiseres overigens ook niet hoeven horen over de argumenten die hij ging gebruiken om het juridische betoog van eiseres in bezwaar te weerleggen. De conclusie is dat verweerder met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht heeft kunnen afzien van horen in de bezwaarprocedure.
5. Referent heeft ter zitting nog opgemerkt dat het paspoort van eiseres over acht maanden afloopt en dat het praktisch onmogelijk wordt voor haar om een nieuw paspoort in Afghanistan te krijgen. Ook heeft referent erop gewezen dat eiseres problemen in haar land heeft vanwege het feit dat zij getrouwd is met een man die in Nederland woont. De rechtbank overweegt dat deze omstandigheden echter niet kunnen leiden tot de beslissing dat verweerder hierom de gevraagde mvv behoort te verlenen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
2.Arresten van het Hof van Justitie van 21 april 2016, Khachab, ECLI:EU:C:2016:285, en 3 oktober 2019, X tegen Belgische Staat, ECLI:EU:C:2019:830.