ECLI:NL:RBDHA:2022:15004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL22.16517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Poolse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 augustus 2022, maar werd op 2 september 2022 opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 5 september 2022 behandeld, maar de rechter die de zitting heeft geleid was verhinderd om de uitspraak te doen. Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen afdoening door een andere rechter.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder niet had aangetoond dat het Openbaar Ministerie (OM) was geïnformeerd over de voorgenomen overdracht van eiser. Eiser heeft betoogd dat er geen bewijs was dat het OM op de hoogte was gesteld, en dat de late indiening van een document door verweerder in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van eiser om dit document buiten beschouwing te laten gegrond was, en dat verweerder niet had voldaan aan zijn informatieplicht.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de maatregel van bewaring onrechtmatig verklaard. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, die is vastgesteld op € 1.230,- voor 12 dagen. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.16517
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 2 september 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Partijen zijn er telefonisch van op de hoogte gesteld dat de rechter die de zaak op zitting heeft behandeld verhinderd is om de uitspraak te doen. Zij hebben geen bezwaar tegen afdoening van de zaak door een andere rechter, zonder nadere zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1990] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van
het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist.
Akkoord overdracht van OM
4. Eiser voert aan dat verweerder dient te onderbouwen dat er navraag is gedaan bij het Openbaar Ministerie (hierna: OM) of er bezwaar is tegen de overdacht van eiser. Eiser heeft in het dossier geen stuk aangetroffen waaruit blijkt dat daadwerkelijk een brief is gestuurd aan het OM, zoals is vermeld in de aanbiedingsbrief van verweerder van 1 september 2022. De gemachtigde van eiser heeft navraag gedaan bij het OM en zij gaven aan van niets te weten. Eiser heeft daarom verweerder op 2 september 2022 specifiek gevraagd om met bescheiden te onderbouwen hoe het OM is geïnformeerd over de voorgenomen uitzetting, zodat hij dit kan controleren. Bij een feitelijke overdracht is namelijk vereist dat het OM akkoord gaat met de overdracht. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 januari 20211. Tijdens de zitting heeft eiser nog aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde, door het bericht aan het OM een halfuur voor de inhoudelijke behandeling van het beroep alsnog in het digitale dossier te uploaden. Dit bericht moet volgens eiser daarom buiten beschouwing worden gelaten.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in de aanbiedingsbrief heeft aangegeven dat het OM is gevraagd of zij bezwaar hebben tegen de overdracht van eiser. Daar mag in beginsel vanuit worden gegaan. De informatieplicht strekt volgens verweerder niet zover dat het bericht aan het OM ook zelf in het dossier moet staan. Daarnaast heeft verweerder het bericht dat aan het OM is gestuurd alsnog een halfuur voor de inhoudelijke behandeling van het beroep toegevoegd aan het dossier. Dit is een stuk van één pagina, waarin wordt bevestigd wat verweerder eerder in zijn aanbiedingsbrief al heeft aangegeven. Eiser is door de late indiening van dit stuk niet in zijn belangen geschaad.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat verweerder volgens paragraaf A3/6.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) toestemming van het OM nodig heeft voor de
overdracht van eiser. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 12 januari 20212, waaruit volgt dat, indien het OM niet uitdrukkelijk - schriftelijk of anderszins - heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de overdracht en uit het dossier blijkt dat het OM van de voorgenomen overdracht op de hoogte is, mag worden aangenomen dat van een dergelijk bezwaar geen sprake is. Eiser betwist gemotiveerd dat het OM in deze zaak op de hoogte was van de overdracht. Verweerder heeft een halfuur voor de behandeling van de zaak op zitting het bericht aan het OM alsnog geüpload in het digitale dossier. Dit is gebeurd tijdens de behandeling van een ander beroep op de zitting, met dezelfde gemachtigde en waarin hetzelfde geschilpunt speelde. Eiser heeft verzocht om dit stuk buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank geeft eiser hierin gelijk.
7. De rechtbank overweegt in dit verband dat volgens verweerder het OM op 23 augustus 2022 om toestemming is gevraagd. De aanbiedingsbrief van verweerder dateert van 1 september 2022. Verweerder heeft dus (ruim) de tijd gehad om het bericht aan het OM vóór de zitting van 5 september 2022 te uploaden. Verder staat vast dat eisers gemachtigde op 2 september 2022 heeft gevraagd om toevoeging van het bericht aan het OM aan het digitale dossier. Ter zitting is ook toegelicht wat hiervoor de reden was. Dat de gemachtigde van verweerder dit verzoek niet of niet op tijd heeft gezien, komt voor risico van verweerder. Daarnaast treft het geen pas om tijdens de behandeling van een zaak proceshandelingen te verrichten voor een andere zaak. De rechtbank laat het bericht aan het OM daarom buiten beschouwing.
8. De rechtbank overweegt dat eiser, maar ook de rechtbank zelf zonder dit stuk niet kan controleren of is voldaan aan de vereisten van paragraaf A3/6.3 van de Vc. De beroepsgrond slaagt.
9. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf het begin daarvan onrechtmatig. Het was namelijk de verantwoordelijkheid van verweerder om vóór oplegging van de maatregel van bewaring na te gaan of het OM bezwaren tegen de maatregel had. Anders kon de maatregel van bewaring namelijk niet worden opgelegd.
10. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1
x € 130,- (verblijf politiecel) en 11 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.230,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
2 ECLI:NL:RVS:2021:293, rechtsoverweging 3.3.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.230,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 oktober 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. M.C. Verra M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.