ECLI:NL:RBDHA:2022:15027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
NL22.17446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft de zaak behandeld samen met een andere zaak (NL22.17447) en heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. Nederland had een verzoek om overname gedaan aan Italië, dat niet tijdig heeft gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat. Eiser betoogde dat de Staatssecretaris ten onrechte het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepaste, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van dit beginsel ten opzichte van Italië, zoals recentelijk bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er redenen zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. De rapporten waar eiser naar verwijst zijn eerder door de Afdeling beoordeeld en hebben niet geleid tot een ander oordeel. De rechtbank wijst erop dat de situatie voor Dublinclaimanten in Italië niet wezenlijk is veranderd en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.17446
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Jalouqa).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.17447, op 20 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte en niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) recentelijk nog bevestigd in de uitspraken van 19 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:881), 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788) en 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497). Het is aan
eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet langer kan.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. De rapporten waar eiser naar heeft verwezen zijn reeds in diverse uitspraken door de Afdeling betrokken en hebben niet geleid tot het oordeel dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In de uitspraak van 26 augustus 2022 heeft de ABRvS overwogen dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld wordt geschetst van de situatie voor Dublinclaimanten.
5. Ook het rapport van SFH-OSAR van juni 2021 waar eiser naar verwijst bevat geen wezenlijk andere informatie over de situatie in Italië ten opzichte van het SFH-OSAR rapport van januari 2020, dat is betrokken bij het oordeel van de ABRvS van 9 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:881). In alinea 2.1.3. staat namelijk: "There is no new regulation to harmonize Italian legislation on the withdrawal of reception measures with EU law. Nothing has changed with regard to the loss of the right to accommodation. The statements made in the report from 2020 still apply." De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2022 door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
28 september 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.