In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, een Jemeniet, tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor asiel, maar verweerder had niet tijdig beslist. Op 23 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waardoor het beroep van eiser mede gericht werd tegen dit besluit. Eiser verzocht de rechtbank om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en om veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting kwam, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij zijn oorspronkelijke beroep, omdat verweerder heeft gedaan wat eiser wilde. Eiser vroeg ook om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom, maar de rechtbank kan dit niet vaststellen op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die sinds 11 juli 2021 van kracht is. De rechtbank oordeelt dat het beroep ten aanzien van de bestuurlijke dwangsom ongegrond is.
Wat betreft de proceskostenvergoeding, oordeelt de rechtbank dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, rekening houdend met de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, maar veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot het genoemde bedrag.