In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld, die een Jemenitische nationaliteit heeft en geboren is in 2006. Eiser heeft beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag. Op 6 september 2022 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenst dat de rechtbank ook de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig is, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Eiser heeft dit gedaan, maar omdat de Staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank hoeft geen uitspraak te doen over de vraag of eiser gelijk had, omdat verweerder heeft gedaan wat eiser wilde. Eiser heeft geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep, omdat het beroep geen zin meer heeft.
Wat betreft de proceskostenveroordeling, oordeelt de rechtbank dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, omdat de zaak alleen over de overschrijding van de beslistermijn ging. De rechtbank heeft geen andere kosten vastgesteld die vergoed kunnen worden. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. Z.E.M. van der Maas, en is openbaar gemaakt op 10 november 2022.