In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.F. Wijngaarden, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat er niet tijdig is beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 2 november 2021 ingediend, en verweerder had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 23 mei 2022 in gebreke gesteld, maar er is tot op heden geen besluit genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken gegeven om een volgend gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen.