In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. L. Sinoo, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag is op 10 november 2021 ingediend, en de Staatssecretaris had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Eiser heeft de Staatssecretaris op 14 mei 2022 in gebreke gesteld, maar er is tot op heden geen besluit genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting. De rechtbank heeft overwogen dat eiser recht heeft op een beslissing binnen een termijn van zestien weken na de uitspraak. Indien de Staatssecretaris deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een volgend gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de artikelen van de Awb die normaal gesproken van toepassing zijn op dwangsommen, niet van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd, zoals bepaald in de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een bestuurlijke dwangsom is verbeurd. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in deze kosten.