In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.J. Meijering, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door H. Jahanyar, omdat er niet tijdig een besluit is genomen op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres had haar aanvraag op 9 september 2019 ingediend, maar verweerder heeft pas op 4 juni 2021 een besluit genomen, waarin de aanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit werd later ingetrokken, maar er werd geen nieuwe termijn voor een besluit gegeven. Eiseres heeft verweerder op 10 maart 2022 in gebreke gesteld, maar er volgde nog steeds geen besluit.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond is, omdat verweerder niet binnen de wettelijk vereiste termijn heeft beslist. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn op van zestien weken, waarbij binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor moet plaatsvinden en binnen acht weken daarna het besluit op de aanvraag bekend moet worden gemaakt. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met de uitspraak.