ECLI:NL:RBDHA:2022:15129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL22.5735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker had eerder een aanvraag voor uitstel van vertrek ingediend, welke was afgewezen op 31 maart 2022. Dit besluit was gebaseerd op een eerder terugkeerbesluit van 9 januari 2014, waarbij werd aangegeven dat de vertrekplicht nog steeds geldt en dat verzoeker kan worden uitgezet. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 3 juni 2021. Vervolgens heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn beroep in Nederland kan afwachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de staatssecretaris, zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening. Beide partijen hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht om ter zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek ter zitting achterwege kon blijven. De voorzieningenrechter heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen, wat betekent dat verzoeker niet kan worden uitgezet totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- en het griffierecht op € 184,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5735

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 december 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. S. Franca)

Procesverloop

Bij het besluit van 31 maart 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen. Bij ditzelfde besluit heeft verweerder gewezen op een eerder terugkeerbesluit van 9 januari 2014 en aangegeven dat de vertrekplicht nog altijd geldt en dat verzoeker kan worden uitgezet.
Bij besluit van 3 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft bij de rechtbank beroep (zaaknummer: NL22.10673) ingesteld tegen het bestreden besluit.
Ook heeft hij de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat verzoeker de behandeling van het beroep in Nederland kan afwachten. Ook heeft verzoeker gevraagd om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en terugbetaling van het door verzoeker betaalde griffierecht.
Verweerder heeft bij brief van 24 november 2022 meegedeeld dat nader onderzoek nodig is en tevens gevraagd om aanhouding van het beroep. Ook heeft verweerder aangegeven dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, hebben beide partijen verklaard dat zij in deze zaak geen gebruik willen maken van dit recht.
Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Nu verweerder zich niet verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening, zal de voorzieningenrechter het verzoek als kennelijk gegrond toewijzen. Verzoeker mag niet worden uitgezet, totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep. Indien het beroep wordt ingetrokken of anderszins beëindigd, zal deze voorlopige voorziening komen te vervallen.
2. Er bestaat in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,- te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe en bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de uitzetting van verzoeker uit Nederland achterwege dient te blijven tot na de bekendmaking van de uitspraak op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 759,- (zevenhonderdnegenenvijftig euro), te betalen aan verzoeker;
- gelast dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,- (honderdvierentachtig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.