Overwegingen
1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1988 en bezit de Iraakse nationaliteit.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Op 10 september 2019 is de huurwoning van eiser beschoten met vuurwapens toen zijn vriendin [Naam 2] daar bij hem op bezoek was. Van zijn vriendin heeft eiser op dat moment te horen gekregen dat de daders haar broers, ooms en neven waren, die zich op het standpunt stelden dat de eer van de familie was geschonden vanwege de relatie tussen eiser en [Naam 2]. Volgens eiser behoren zijn vriendin en haar familie tot de gewapende sjiitische clan
[naam clan], afkomstig uit de provincie [naam clan].
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De gestelde problemen met de clan wegens eerwraak heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld voor het indienen van zijn asielaanvraag.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Allereerst voert eiser aan dat de besluitvorming onvoldoende zorgvuldig is geweest doordat de ambtenaar die het voornemen heeft opgesteld ook het bestreden besluit, en daarmee de reactie op de zienswijze, heeft opgesteld. Daarbij wijst eiser erop dat het bestreden besluit is genomen door de Taskforce van de IND, waarop bij brief aan verweerder van 14 december 2021 met kenmerk 3707240 kritiek is geuit door de Inspectie Justitie en Veiligheid.
6. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 5 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2986, volgt dat verweerder niet verplicht is om het vierogenbeginsel toe te passen. De enkele omstandigheid dat het bestreden besluit is genomen door de Taskforce van de IND is, zonder bijkomende omstandigheden, onvoldoende aanleiding om hiervan af te wijken. Hierbij weegt de rechtbank mee dat verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat een ervaren ambtenaar heeft meegekeken bij het opstellen van het voornemen en het bestreden besluit. 7. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de door hem overgelegde documenten. Bij het nader gehoor heeft eiser diverse documenten overgelegd, waaronder een aangifte bij het politiebureau. Verder heeft eiser bij de zienswijze onder meer berichten afkomstig van sociale media overgelegd. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte niet gevolgd dat er een foutje is gemaakt in de vertaling van de aangifte en heeft verweerder ten onrechte geen bewijskracht toegekend aan de berichten van sociale media.
8. Niet in geschil is dat in de door eiser overgelegde aangifte staat dat hij een ticket heeft geboekt en dat hij het land heeft verlaten. Evenmin is in geschil dat dit tegenstrijdig is aan eisers verklaringen, waaruit blijkt dat die gebeurtenissen op het moment van het doen van aangifte nog in de toekomst lagen. Verweerder heeft eiser niet hoeven volgen in diens stelling dat hier een grammaticale fout is gemaakt door de opsteller van de aangifte, omdat hiervoor geen andere indicaties zijn aangedragen dan de stelling van de vertaler dat de aangifte anders niet in overeenstemming zou zijn met de verklaringen. Uit de enkele omstandigheid dat uit de berichten van sociale media kan worden afgeleid dat de familienaam
[naam clan]in verband kan worden gebracht met de militie
[naam militie]heeft verweerder niet de conclusie hoeven trekken dat [Naam 2] banden heeft met die militie.
9. De door eiser bij het nader gehoor overgelegde documenten zijn onderzocht door het Bureau Documenten van verweerder. In de verklaring van onderzoek van 13 december 2021 heeft het Bureau Documenten meegedeeld dat geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid van de onderzochte documenten vanwege het gebrek aan voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Eiser voert aan dat verweerder daarom had moeten uitgaan van de authenticiteit van deze documenten en dat hij hem had moeten volgen in zijn uitleg over de inhoud ervan. Daarbij wijst eiser op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021 in de zaakLH, ECLI:EU:C:2021:478, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 8 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13497, en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 5 januari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:135. 10. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het arrest
LHen de uitspraak van zittingsplaats Utrecht in dit geval strikt genomen niet van toepassing zijn, omdat deze zien op opvolgende asielaanvragen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat uit deze uitspraken niet kan worden afgeleid dat verweerder gehouden is om uit te gaan van de uitleg die de vreemdeling aan een overgelegd stuk geeft wanneer de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld. Wel kan uit deze uitspraken worden afgeleid dat verweerder door de vreemdeling overgelegde documenten niet terzijde mag schuiven om de enkele reden dat de authenticiteit niet kan worden vastgesteld. Dat heeft verweerder in dit geval ook niet gedaan, aangezien verweerder ook de inhoud van de stukken heeft beoordeeld en daarbij diverse tegenstrijdigheden in de stukken heeft aangewezen.
11. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij problemen heeft gekregen met de clan wegens eerwraak. Ook hierin kan eiser niet worden gevolgd, gelet op het navolgende.
12. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat het niet voor de hand ligt dat hij bij hem thuis met [Naam 2] heeft afgesproken. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij wist dat haar familie tot een gewapende militie behoort. Eisers stelling in beroep dat hij de risico’s op de koop heeft toegenomen vanwege zijn affectieve gevoelens voor [Naam 2], wordt niet gevolgd omdat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij niet verliefd op haar was (pagina 10).
13. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij denkt dat de daders deel uit maakten van de
[naam clan]-clan. In het bestreden besluit heeft verweerder zich, anders dan in het voornemen, op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser de tenues van de daders niet heeft gezien, niet per definitie de geloofwaardigheid aantast. Verweerder heeft echter wel kunnen overwegen dat eiser niet met gedetailleerde verklaringen aannemelijk heeft gemaakt waarom hij de daders in verband brengt met deze clan.
14. Ook heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat [Naam 2] banden heeft met de
[naam clan]-militie. Daarbij heeft verweerder kunnen overwegen dat zij in dat geval ook ten prooi had kunnen vallen aan eerwraak, terwijl uit eisers verklaringen tijdens het nader gehoor kan worden afgeleid dat dit niet het geval is geweest (pagina 12). De stelling van eiser dat sprake kan zijn geweest van een vooropgezet plan van [Naam 2] en de clan gezamenlijk om hem af te persen, wordt niet gevolgd omdat dit is gebaseerd op vermoedens. De stelling dat eiser eerder een goede baan heeft gehad in Oman is onvoldoende om wel van de juistheid van deze vermoedens uit te gaan.
15. Verder heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat het niet geloofwaardig is dat hij aan een groep gewapende personen heeft kunnen ontsnappen door over een open terrein met bosjes weg te rennen. Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over hoe het [Naam 2] is vergaan na de aanval. Hij heeft namelijk tijdens het nader gehoor eerst verklaard dat hij dit niet weet (pagina 9), terwijl uit zijn latere verklaringen kan worden afgeleid dat zij niet in gevaar is (pagina 12).
16. Ten slotte heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat het tegenstrijdig is aan zijn gestelde vrees voor de Iraakse autoriteiten dat hij zijn zus, zwager en vriend in zijn naam stukken laat indienen bij de Iraakse rechtbank. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat niet valt in te zien waarom hij in deze stukken de daders niet zou willen benoemen.
17. Als laatste voert eiser aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld voor het indienen van zijn asielaanvraag. Niet in geschil is dat eisers toeristenvisum geldig was tot 2 september 2020 en dat hij pas op 4 mei 2021 een asielaanvraag heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank verhoudt eisers verzoek om internationale bescherming zich niet met het onderduiken gedurende een dergelijk lange periode. De stelling dat eiser eerst stukken wilde verzamelen om zijn asielaanvraag te onderbouwen leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit ook mogelijk is tijdens de aanvraagprocedure (waartoe verweerder de aanvraagprocedure ook kan verlengen op grond van artikel 3.115, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000).
18. De rechtbank komt tot de conclusie dat eisers asielaanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.