Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23263
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. drs. J.P.M. Wuite).
Bij besluit van 14 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.23264, op 6 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat hij, na het verkrijgen van de verblijfsvergunning in Italië, terug is gegaan naar zijn land van herkomst, Ethiopië, provincie Tigray. Hiermee is volgens eiser op basis van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid van Italië beëindigd. Italië was hiervan niet op de hoogte, daarom is de acceptatie van Italië mogelijk gebaseerd op onjuiste informatie en dus onterecht.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening luidt als volgt:
“
De in artikel 18, lid 1, gespecificeerde verplichtingen komen te vervallen indien de verantwoordelijke lidstaat, bij een verzoek tot over- of terugname van een verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven.”
Eiser was ten tijde van de asielaanvraag houder van een geldige verblijfstitel in Italië. Dit is door eiser ook niet betwist. Eiser valt daarom onder de tenzij-bepaling van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert aan dat hij een relatie heeft met een Nederlands meisje dat in Duitsland woont en werkt. Verweerder had moeten toetsen of dit reden was om af te wijken van de Dublincriteria, als bedoeld in artikelen 9, 10, 11 en 17, tweede lid, van de Dublinverordening.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft zijn relatie niet met stukken onderbouwd en hij heeft er vóór zijn beroepsgronden niets over gezegd in het aanmeldgehoor en in de zienswijze en hij is in zijn gronden weinig concreet. Verweerder was reeds daarom niet gehouden tot het doen verrichten van nader onderzoek. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en indirect refoulement
6. Eiser voert aan dat Italië sinds kort een ultrarechts kabinet heeft gekregen dat al in de verkiezingsperiode liet weten het tegengaan van migratie als belangrijkste streven te zien. Verweerder had daarom moeten onderzoeken of ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Daarnaast is hij van mening dat verweerder had moeten onderzoeken in hoeverre terugsturen naar Italië, vanwege een eventueel verschil in beleid, indirect refoulement oplevert. Hij is van mening dat verweerder dit moet onderzoeken, in het kader van de samenwerkingsverplichting.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit nog bevestigd in de uitspraken van onder meer 26 november 20211, 6 januari 20222 en 26 augustus 20223. Verder heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de arresten M.T tegen Nederland van 23 maart 2021 en A.B. tegen Finland van 27 mei 20214 geoordeeld dat Dublinclaimanten in Italië in het asielsysteem worden opgenomen en recht hebben op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij alle op dat moment beschikbare relevante informatie gebruikt. Het is dus aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hierin is eiser niet geslaagd.