ECLI:NL:RBDHA:2022:15343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
NL22.23606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielverzoek buiten behandeling gesteld wegens niet verschijnen en tegenstrijdige informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2022 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet was verschenen bij een gehoor en niet binnen de gestelde termijn van twee weken had aangetoond dat zijn afwezigheid niet aan hem was toe te rekenen. Eiser had zich bovendien niet gemeld bij de autoriteiten en was verdwenen of zonder toestemming vertrokken.

Eiser heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting, ondanks een bericht van verhindering. De rechtbank heeft het beroep behandeld en overwogen dat de Staatssecretaris het besluit op juiste gronden had genomen, zoals vastgelegd in artikel 30c van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had aangevoerd dat hij om gezondheidsredenen van zijn moeder naar Turkije moest reizen, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd. Bovendien waren er tegenstrijdige verklaringen over de verblijfplaats van zijn moeder.

De rechtbank concludeerde dat de redenen van eiser niet verschoonbaar waren en dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 december 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23606
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. drs. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat eiser niet is verschenen bij een gehoor en niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen en omdat eiser is verdwenen, dan wel zonder toestemming is vertrokken en hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact heeft opgenomen met de bevoegde autoriteiten. Eiser dient zich onmiddellijk naar het grondgebied van Zwitserland te begeven..
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.23607, op 6 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling kan worden gesteld als de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen en als de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming van Onze Minister is vertrokken en hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact heeft opgenomen met de bevoegde autoriteiten.
2. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is. Eiser heeft in zijn zienswijze aangegeven dat er een noodsituatie was ontstaan omtrent de gezondheid van zijn moeder en dat hij daarom naar zijn moeder moest reizen in Turkije. Dit was een onvrijwillige reden om niet bij het gehoor te verschijnen en valt eiser daarom niet toe te rekenen. Daarnaast heeft verweerder niet duidelijk gemotiveerd waarom de zienswijze van eiser niet leidt tot een ander oordeel. Ook vreest eiser voor refoulement van Zwitserland naar Syrië.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser buiten behandeling mogen stellen en de reden van eiser niet verschoonbaar mogen vinden. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat zijn moeder ziek was en dat hij naar zijn zieke moeder toe moest gaan en hij heeft in het proces-verbaal van gehoor van 18 september 2022 en in zijn beroepsgronden tegenstrijdig verklaard over waar zijn moeder verblijft, Zwitserland versus Turkije. Daarnaast heeft eiser zich tot op heden niet gemeld bij verweerder. Dit geeft verweerder twee grondslagen om het asielverzoek van eiser buiten behandeling te stellen, zoals is neergelegd in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b en c, Vw.
4. Voor zover eiser een beroep doet op het risico op indirect refoulement, is dit niet nader geconcretiseerd. Het is aan eiser om dit aannemelijk te maken.1
5. Tot slot is de rechtbank niet gebleken van onzorgvuldige besluitvorming. De enkele stelling van eiser dat hij niet terug wil naar Zwitserland heeft voor verweerder geen aanleiding hoeven geven om van het terugkeerbesluit af te zien.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
1 Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 6 juli 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:1864).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.