In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Eiser had op 18 juli 2022 een inwilligend besluit ontvangen, maar het beroep was ook gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, is het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Eiser heeft zijn beroep niet onvoorwaardelijk ingetrokken, dus de rechtbank moet nog een beslissing nemen. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder inmiddels heeft beslist op de aanvraag van eiser.
Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op asielaanvragen. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het inwilligende besluit ongegrond is.
Wat betreft de proceskostenvergoeding, oordeelt de rechtbank dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, omdat de zaak alleen over de overschrijding van de beslistermijn ging. De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling uitgesproken en de uitspraak is openbaar gemaakt op 16 november 2022.