In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Eiser had op 29 april 2022 een inwilligend besluit ontvangen, maar wilde dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Eiser heeft dit gedaan, maar omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan over de vraag of eiser gelijk had met zijn beroep, omdat eiser geen belang meer had bij het beroep. Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom, maar de rechtbank kan dit niet vaststellen op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die sinds 11 juli 2021 van kracht is.
Wat betreft de proceskostenvergoeding heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, omdat de zaak alleen ging over de overschrijding van de beslistermijn. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van eiser, wat de rechtbank interpreteert als geen bezwaar tegen de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en bekendgemaakt op 1 november 2022.