ECLI:NL:RBDHA:2022:15384
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing herhaalde aanvraag verblijfsdocument EU/EER voor verzorgende ouder van Nederlands minderjarig kind
In deze zaak heeft eiseres op 8 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 14 oktober 2021 afgewezen, omdat het om een herhaalde aanvraag ging en er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot heroverweging van het eerdere besluit. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bestreden besluit van 6 april 2022 bevestigde de eerdere afwijzing.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 12 december 2022 behandeld. Tijdens de zitting hebben zowel eiseres als de Staatssecretaris bevestigd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die de aanvraag zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een bestuursorgaan een herhaalde aanvraag kan afwijzen als er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn.
De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet evident onredelijk was. Eiseres had niet voldoende onderbouwd waarom de belangen van haar zoon zouden maken dat het besluit onredelijk was. De rechtbank benadrukte dat het bij de beoordeling van de aanvraag niet gaat om de vraag of van een Nederlands kind kan worden gevraagd om naar een ander Europees land te gaan, maar of het uitblijven van een verblijfsrecht zou betekenen dat het kind de Europese Unie zou moeten verlaten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.