ECLI:NL:RBDHA:2022:15384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag verblijfsdocument EU/EER voor verzorgende ouder van Nederlands minderjarig kind

In deze zaak heeft eiseres op 8 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 14 oktober 2021 afgewezen, omdat het om een herhaalde aanvraag ging en er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot heroverweging van het eerdere besluit. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bestreden besluit van 6 april 2022 bevestigde de eerdere afwijzing.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 12 december 2022 behandeld. Tijdens de zitting hebben zowel eiseres als de Staatssecretaris bevestigd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die de aanvraag zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een bestuursorgaan een herhaalde aanvraag kan afwijzen als er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet evident onredelijk was. Eiseres had niet voldoende onderbouwd waarom de belangen van haar zoon zouden maken dat het besluit onredelijk was. De rechtbank benadrukte dat het bij de beoordeling van de aanvraag niet gaat om de vraag of van een Nederlands kind kan worden gevraagd om naar een ander Europees land te gaan, maar of het uitblijven van een verblijfsrecht zou betekenen dat het kind de Europese Unie zou moeten verlaten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/2262
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] (eiseres)

V-nummer: [V Nummer]
(gemachtigde: S. Ogando Perez),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. S. Pols).

Inleiding

Op 8 maart 2021 heeft eiseres verzocht om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 14 oktober 2021 afgewezen. De staatssecretaris heeft dat gedaan op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het om een herhaalde aanvraag gaat en geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht die aanleiding geven tot heroverweging van het eerdere besluit. Met het bestreden besluit van 6 april 2022 op het bezwaar van eiseres, is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op 12 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de staatssecretaris en [Zoon] , de zoon van eiseres.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de staatssecretaris de aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft mogen afwijzen onder verwijzing naar het eerder genomen besluit. De rechtbank vindt van wel en overweegt daartoe als volgt.
Als na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, moet de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermelden. [1] Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, tenzij dit evident onredelijk is. [2]
Is er sprake van een herhaalde aanvraag?
3. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van 8 maart 2021, die in deze procedure ter beoordeling voorligt, de derde aanvraag is waarin eiseres aan de staatssecretaris verzoekt om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind. Dat betekent dat sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
Is er sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden?
4. Op de zitting heeft de rechtbank aan partijen gevraagd of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Beiden hebben te kennen gegeven dat er niet iets nieuws is ten opzichte van de eerdere aanvragen. De rechtbank is daarmee van oordeel dat er dus geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
Is het evident onredelijk van verweerder om dit tegen te werpen?
5. Een bestuursorgaan mag terugverwijzen naar een eerder besluit in de zin van artikel 4:6 van de Awb, tenzij dat evident onredelijk is. De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval geen sprake van is. Eiseres heeft op de zitting aangegeven dat niet van haar zoon mag worden gevraagd dat hij terugkeert naar Spanje, maar heeft verder niet onderbouwd waarom de belangen van haar zoon maken dat het besluit evident onredelijk is. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht opgemerkt dat het er bij een beoordeling van een aanvraag zoals deze niet om gaat of van een Nederlands kind kan worden gevraagd om naar een ander Europees land te gaan, maar dat het gaat om (onder meer) de vraag of het uitblijven van een verblijfsrecht tot gevolg heeft dat een Nederlands kind de Europese Unie zou moeten verlaten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Zie daarnaast bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2422.