In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Breda, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 29 november 2022.
De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Italië, op basis van de Dublinverordening, verantwoordelijk is voor de behandeling. Verweerder heeft een terugnameverzoek naar Italië gestuurd, waarop Italië niet tijdig heeft gereageerd, wat heeft geleid tot een fictief akkoord. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie in Italië is veranderd door wetswijzigingen, maar de rechtbank oordeelt dat de rapporten waar eiser naar verwijst niet aantonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat de situatie in Italië niet zodanig is veranderd dat de verantwoordelijkheid van Italië voor de asielaanvraag van eiser in twijfel kan worden getrokken.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 december 2022 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.