ECLI:NL:RBDHA:2022:15448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Breda, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 29 november 2022.

De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Italië, op basis van de Dublinverordening, verantwoordelijk is voor de behandeling. Verweerder heeft een terugnameverzoek naar Italië gestuurd, waarop Italië niet tijdig heeft gereageerd, wat heeft geleid tot een fictief akkoord. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie in Italië is veranderd door wetswijzigingen, maar de rechtbank oordeelt dat de rapporten waar eiser naar verwijst niet aantonen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat de situatie in Italië niet zodanig is veranderd dat de verantwoordelijkheid van Italië voor de asielaanvraag van eiser in twijfel kan worden getrokken.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 december 2022 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.22367
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.22368, op 29 november 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar Italië gestuurd. Italië heeft hier niet op tijd op gereageerd, waardoor een fictief akkoord is ontstaan en de verantwoordelijkheid van Italië is komen vast te staan.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser voert aan dat met het wetsdecreet 130/2020 van de Italiaanse Minister van Binnenlandse Zaken veel inperkingen uit het Salvini-tijdperk zijn teruggedraaid. Het gevolg
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
zou moeten zijn dat het beeld van de situatie voor Dublinterugkeerders in Italië dan ook anders zou moeten zijn, maar dat is het niet. Het rapport SFH/OSAR van mei 2019 is daarom ook niet achterhaald, maar juist toonaangevend, omdat daaruit blijkt dat ondanks de wetswijzigingen niets is veranderd. Het opvangsysteem in Italië is met de wetswijzigingen weliswaar aanzienlijk veranderd, maar dat is slechts op papier, omdat in de praktijk geen merkbare verbetering kan worden vastgesteld, zoals blijkt uit de aangehaalde rapporten van daarna. Verder blijkt uit het SFH/OSAR rapport van juni 2021 dat voor Dublinterugkeerders een groot risico bestaat dat zij hun recht op onderdak hebben verloren, omdat er geen nieuwe bepaling is ingevoerd om de Italiaanse wetgeving inzake de intrekking van opvangmaatregelen in overeenstemming te brengen met Europese wetgeving. Als de Italiaanse autoriteiten nalaten om hun wetgeving in overeenstemming te brengen met Europese wetgeving, valt ook niet in te zien waarom zij hun internationale verplichtingen na zouden komen. Verder is het politieke klimaat in Italië veranderd en daarmee ook de houding van de Italiaanse autoriteiten tegenover asielzoekers in zijn algemeenheid. Uit de overgelegde nieuwsberichten van 8 november 2022 van RTL Nieuws:
‘Italië weigert op zee geredde migranten: ‘Dit is buitengewoon schrijnend’’en van de Telegraaf van 4 november 2022:
‘Meloni weigert Duits migrantenschip: ‘Piratenschepen’’blijkt dat de verandering in het politieke klimaat ertoe heeft geleid dat Italië weigert om asielzoekers op de vangen, in strijd met zijn internationale verplichtingen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit bevestigd in de uitspraken van onder meer 19 april 20213, 26 november 20214, 6 januari 20225 en 26 augustus 20226. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. De rapporten waar eiser naar verwijst zijn besproken in bovengenoemde uitspraken van de ABRvS. Daarin staat dat uit deze rapporten niet blijkt dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Uit deze rapporten blijkt dus niet dat sprake is van zodanige structurele gebreken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft daarom met een verwijzing naar deze rapporten niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië anders ligt dan de feitelijke situatie waarop de uitspraken van de ABRvS zijn gebaseerd. De door eiser overgelegde nieuwsartikelen gaan over pushbacks die plaatsvinden aan de grenzen en in wateren van Italië. Eiser wordt overgedragen op grond van de Dublinverordening, nergens blijkt uit dat eiser ook slachtoffer zal worden van deze pushbacks. De enkele verwijzing naar deze nieuwsartikelen is daarom onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Als eiser toch problemen ervaart met de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in Italië, moet hij daarover klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Dat niet vaststaat dat klagen zin zal hebben maakt dit niet anders, het is namelijk niet gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos zal zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.