ECLI:NL:RBDHA:2022:15453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn Dublinverordening en onderduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling (eiser) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) over de verlenging van de overdrachtstermijn naar Oostenrijk op basis van de Dublinverordening. Eiser had beroep ingesteld tegen de brief van verweerder van 27 oktober 2022, waarin werd meegedeeld dat de overdrachtstermijn was verlengd tot achttien maanden omdat eiser zou zijn ondergedoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verantwoordelijkheid van Oostenrijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op 5 oktober 2022 in rechte vaststond, en dat de verlenging van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de stelling van verweerder dat eiser onderduikt, niet voldoende was onderbouwd. Eiser was op 21 oktober 2022 naar Schiphol gebracht voor zijn overdracht, maar deze is niet doorgegaan. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van doelbewust onderduiken, zoals vereist door de Dublinverordening. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond en droeg verweerder op eiser op te nemen in de nationale procedure. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.22902
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij brief van 27 oktober 2022 heeft verweerder aan (de gemachtigde van) eiser laten weten dat de uiterste overdrachtsdatum van eiser naar Oostenrijk wordt verlengd tot achttien maanden.
Eiser heeft tegen deze brief beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.22903, op 29 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.D.M. Metry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feitelijke situatie
1. Verweerder heeft op 7 september 2022 de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen1 op de grond dat Oostenrijk, op grond van de Dublinverordening2, verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 5 oktober 2022 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Op 5 oktober 2022 is dus de verantwoordelijkheid van Oostenrijk voor de behandeling van het asielverzoek van eiser in rechte vast komen te staan.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2. De overdracht van eiser stond gepland op 21 oktober 2022. Verweerder heeft de overdrachtstermijn echter verlengd tot achttien maanden, omdat eiser is ondergedoken. De verlenging heeft verweerder per brief op 24 oktober 2022 aan de Italiaanse autoriteiten meegedeeld. Verweerder heeft eiser met de brief van 27 oktober 2022 van deze verlenging op de hoogte gesteld. Eiser is het niet eens met verlenging van de overdrachtstermijn en heeft beroep ingesteld tegen de brief van verweerder van 27 oktober 2022.
Ontvankelijkheid
3. De vraag die voorligt is of de brief van verweerder van 27 oktober 2022 aangemerkt kan worden als besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen eiser beroep in kan stellen bij de rechtbank.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de brief van verweerder van 27 oktober 2022 gezien moet worden als besluit waartegen beroep kan worden ingesteld. Met deze brief is eiser voor het eerst in kennis gesteld van de verlenging van de overdrachtstermijn. Met de verlenging van de overdrachtstermijn blijft de Dublinverordening op eiser van toepassing en neemt Nederland de asielaanvraag van eiser niet in behandeling.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 27 oktober 2022 geen besluit is. De brief van 27 oktober 2022 bevat enkel een (feitelijke) mededeling dat de overdrachtstermijn is verlengd waardoor Oostenrijk langer verantwoordelijk blijft voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Dat Oostenrijk verantwoordelijk is vloeit voort uit het overdrachtsbesluit dat op 5 oktober 2022 in rechte is komen vast te staan.
6. De rechtbank is van oordeel dat het verlengen van de overdrachtstermijn (de brief van 24 oktober 2022) een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb3. Deze verlenging is namelijk op rechtsgevolg gericht. De verzoekende lidstaat, in dit geval Nederland, blijft bij de verlenging van de overdrachtstermijn bevoegd om eiser over te dragen aan een andere lidstaat, in dit geval Oostenrijk. Wordt deze overdrachtstermijn niet verlengd, dan gaat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag over op de verzoekende lidstaat. Verweerder kan eiser dan dus niet meer overdragen aan Oostenrijk.
De brief van 27 oktober 2022 waarin verweerder aan eiser meedeelt dat de overdrachtstermijn is verlengd, is de bekendmaking van het besluit tot verlenging. Eiser kan worden ontvangen in zijn beroep.
Onderduiken
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de overdrachtstermijn in zijn geval niet verlengd kon worden, omdat er geen sprake was van onderduiken als in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Bij onderduiken moet het namelijk gaan om een gedraging waarmee eiser doelbewust zijn overdracht tracht te vermijden. In de situatie van eiser was daar geen sprake van. Eiser is op 21 oktober 2022 naar Schiphol gebracht voor zijn overdracht, maar de overdracht is niet doorgegaan. Eiser is daarna op 21 oktober 2022 naar Ter Apel gebracht om zich daar opnieuw te melden voor zijn asielaanvraag. Eiser heeft niet
3 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
doelbewust getracht zijn overdracht te vermijden.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overdrachtstermijn op goede gronden is verlengd en verwijst daarbij naar paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en de toelichting daarop in de WBV 2020/22. In situaties als die van eiser neemt verweerder aan dat een vreemdeling zich opzettelijk heeft onttrokken aan de overdracht en daarmee is ondergedoken. Verweerder is daarbij ook van mening dat het begrip onderduiken ruimer gezien moet worden en verwijst daarbij naar paragraaf 50 tot en met 70 van het arrest Jawo4. Eiser is naar Schiphol gebracht, maar heeft zich daar verzet tegen de overdracht. Hierdoor kan gezegd worden dat hij is ondergedoken en kan de overdrachtstermijn verlengd worden.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 14 december 20225 geoordeeld dat het beleid van verweerder dat is neergelegd in paragraaf C1/2.6 en de WBV 2020/22 niet in lijn is met het arrest Jawo. In dit beleid staat namelijk dat als een vreemdeling zich aan de uitvoering van de overdracht heeft onttrokken hij daarmee is ondergedoken als hij niet verschijnt voor de geplande overdacht. Dat geldt ook als hij slechts tijdelijk uit beeld is en de geplande overdracht om die reden geen doorgang kan vinden. In het arrest Jawo staat juist dat voor onderduiken is vereist dat een vreemdeling doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten blijft. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. Hij is op 21 oktober 2022 naar Schiphol gebracht om overgedragen te worden, daarna is hij ook naar Ter Apel gebracht om zich daar te melden. Dat eiser zich volgens verweerder heeft verzet tegen de overdracht, is onvoldoende om aan te nemen dat eiser is ondergedoken. Verweerder had de overdrachtstermijn daarom niet mogen verlengen. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
4 ECLI:EU:C:2019:218.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op eiser op te nemen in de nationale procedure;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.