ECLI:NL:RBDHA:2022:15494
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Oostenrijk en gezinsbanden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een jongvolwassene, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de zaak op 13 december 2022 behandeld.
De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening bepaalt dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van asielaanvragen bij de lidstaat ligt die het eerst de aanvraag ontvangt. In dit geval heeft Oostenrijk een terugnameverzoek geaccepteerd, waardoor de rechtbank oordeelt dat de asielaanvraag van eiser niet in Nederland behandeld hoeft te worden. Eiser heeft aangevoerd dat zijn gezinsleden rechtmatig in Nederland verblijven en dat zijn gezinsbanden in de beoordeling van zijn aanvraag meegewogen moeten worden. De rechtbank stelt echter vast dat eiser op het moment van de aanvraag 27 jaar oud was en dus niet als gezinslid in de zin van de Dublinverordening kan worden beschouwd.
De rechtbank concludeert dat de artikelen van de Dublinverordening die betrekking hebben op gezinsbanden niet op eiser van toepassing zijn, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht naar Oostenrijk zouden belemmeren. Eiser's beroep op artikel 17 van de Dublinverordening, dat stelt dat overdracht niet mag leiden tot onevenredige hardheid, wordt eveneens afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de rol van eiser in zijn gezin niet ongebruikelijk is en dat hij zijn familieleden ook vanuit Oostenrijk kan blijven ondersteunen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.