Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.9992
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Post).
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening NL22.9993, op 15 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.W. Kidane. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [1948] en heeft de Servische nationaliteit.
2. Eiser heeft op 20 juli 2014 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft eiser ingetrokken. In augustus 2018 is eiser teruggekeerd naar Servië om een rechtszaak bij te wonen. Op 10 september 2018 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd in Nederland. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Servische autoriteiten. De Servische autoriteiten hebben hem bij binnenkomst in augustus 2018 ten onrechte aangehouden op verdenking van twee strafbare feiten die hij in 2017 zou hebben gepleegd. Een dag na zijn vrijlating is hij op het zebrapad aangereden. Eiser vermoedt dat dit een aanslag op zijn leven is geweest. Eerder heeft eiser viereneenhalf jaar onschuldig in de Servische gevangenis gezeten. Uiteindelijk heeft de Servische Hoge Raad
hem vrijgesproken, maar daarna heeft een lagere rechtbank zijn schadevergoedingsclaim afgewezen. Eiser heeft beroep aangetekend, maar daar wordt al heel lang niks mee gedaan. De Servische autoriteiten hebben in het verleden ook al zijn bezittingen en goudvoorraad afgenomen.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat Servië kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Servië voor hem persoonlijk niet is aan te merken als een veilig land van herkomst. Verder heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
4. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft op 12 november 2021 het beroep gegrond verklaard. In de uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op hetgeen eiser heeft ingebracht over zijn positie en achtergrond in Servië. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het resultaat van het Bureau Medische Advisering (BMA) nog niet bekend is en verweerder deze moet betrekken bij zijn besluitvorming.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de aanvraag opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
6. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
7. De gestelde negatieve aandacht van eiser en de vervolging van de zijde van de Servische autoriteiten en de daaruit voorvloeiende problemen.
6. Verweerder acht het eerste relevante element geloofwaardig. Ten aanzien van het tweede relevante element acht verweerder dit deels geloofwaardig. Verweerder acht de aanhouding, aanrijding en de daaruit volgende ziekenhuisopname geloofwaardig. Dat deze feiten zijn gepleegd door de Servische autoriteiten, acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder stelt dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij onder valse voorwendselen is gearresteerd. Bovendien zijn de aanklachten tegen eiser komen te vervallen omdat hij heeft aangetoond in de periode dat hij de strafbare feiten zou hebben gepleegd in Duitsland te hebben verbleven. Ook stelt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanrijding een gerichte actie tegen hem persoonlijk betrof door de Servische autoriteiten. Ten aanzien van de geloofwaardig geachte elementen overweegt verweerder verder dat Servië kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Servië ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Verweerder overweegt verder dat de verklaring van eiser, dat hij naar Nederland is gekomen vanwege zijn energieproject, geen raakvlakken heeft met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
Geloofwaardigheid van eisers asielrelaas
7. Eiser stelt dat de rechtbank in de uitspraak van 12 november 2021 is uitgegaan van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Het staat verweerder niet vrij om daar nu anders over te oordelen.
8. Anders dan eiser heeft aangevoerd is niet gebleken dat de rechtbank in de uitspraak van 12 november 2021 is uitgegaan van de geloofwaardigheid van zijn (gehele) asielrelaas. Het staat verweerder dan ook vrij om in het bestreden besluit hierover een nader standpunt in te nemen.
Is Servië een veilig land van herkomst in zijn algemeenheid?
9. Eiser meent dat Servië ten onrechte is aangemerkt als veilig land van herkomst. Volgens eiser voldoet Servië niet langer aan de criteria van artikel 37, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, omdat Servië zich niet houdt aan het verbod van refoulement ten opzichte van migranten. Eiser meent dat de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft gesteld op 15 juni 20221 relevant zijn voor eisers procedure. Eiser verzoekt de rechtbank om soortgelijke prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Eiser werpt daarbij de vraag op of een land dat zich schuldig maakt aan pushbacks nog wel als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Servië in zijn algemeenheid als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Op 20 september 2019 en 5 november 2021 heeft er een herbeoordeling plaatsgevonden. In de kamerbrief van 5 november 2021 wordt uitgelegd dat bij de verzameling van landeninfomatie voor deze herbeoordeling wordt gezocht naar bronnen die genoemd worden in de Procedurerichtlijn. In de brief wordt uitgelegd welke bronnen er zijn geraadpleegd en waarom bepaalde bronnen zijn gebruikt. Deze herbeoordeling voldoet aan artikel 37, tweede lid, van de Procedurerichtlijn. Naar aanleiding van de uitgebreide beoordeling komt verweerder tot de conclusie dat Servië nog steeds kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering van journalisten en personen van wie aannemelijk is dat ze in strafrechtelijke detentie zullen worden geplaatst. In individuele zaken dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan LHBTI’s.
11. Uit de herbeoordeling kan niet worden afgeleid dat, met uitzondering van specifieke groepen, de situatie in Servië zodanig is gewijzigd dat Servië in het algemeen niet meer kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. De bronnen waar eiser in de zienswijze op wijst gaan over de zogenoemde pushbacks van migranten waar Servië zich schuldig aan maakt. Eiser is echter geen migrant, maar is Servisch. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat uit de herbeoordeling van 20 september 2019 blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat eigen burgers worden verwijderd of uitgeleverd naar gebieden in andere landen waar zij worden vervolgd of een reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling. Eiser zal bij terugkeer dus niet persoonlijk te maken krijgen met pushbacks. De rechtbank acht de door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gestelde prejudiciële vragen daarom niet relevant voor de beoordeling in deze procedure, omdat die vragen betrekking hebben op Dublinzaken. De rechtbank ziet, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
Is Servië een veilig land van herkomst voor eiser?
12. Eiser voert aan dat Servië voor hem persoonlijk niet veilig is. Eiser meent dat verweerder nog steeds onvoldoende rekening houdt met zijn persoon, zijn positie en achtergrond. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte niet betrokken dat hij bij terugkomst naar Servië in augustus 2018 onder valse voorwendselen is aangehouden en dat
hij is aangereden nadat hij was vrijgelaten. Verder had verweerder rekening moeten houden met de onteigening van zijn bank, huis en bezittingen, diefstal van zijn goudvoorraad en met het feit dat hij eerder viereneenhalf jaar onterecht gedetineerd is geweest.
13. Zoals volgt uit overwegingen 9. tot en met 11. bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Servië geen bescherming nodig hebben. Het is volgens vaste jurisprudentie aan eiser om aannemelijk te maken dat Servië in zijn specifieke geval niet veilig is.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte eiser heeft tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanrijding in 2018 een gerichte actie was van de Servische autoriteiten. Verweerder heeft er daarbij op mogen wijzen dat eiser in het rapport van gehoor veilig land van herkomst heeft verklaard dat hij niet weet wie hem heeft aangereden. Pas in het nader gehoor en in de correcties van 7 maart 2019 verklaart eiser dat de aanrijding een waarschuwing betrof en hij na de aanrijding door een politieagent is gewaarschuwd dat het een op hem gerichte aanslag was. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat van eiser uitleg mag worden verwacht waarom hij op dit essentiële punt niet eerder heeft verklaard. Die uitleg ontbreekt.
15. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder eiser volgt in zijn verklaring dat hij zich in Servië in hooggeplaatste kringen heeft begeven. Maar verweerder gaat niet uit van de door eiser naar voren gebrachte context waaruit zou blijken dat hij in de negatieve aandacht staat van de Servische autoriteiten.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het in de uitspraak van 12 november 2021 geconstateerde motiveringsgebrek niet heeft hersteld. Verweerder heeft nagelaten om eisers verklaringen in onderlinge samenhang te beoordelen. Zo heeft verweerder in zijn beoordeling niet betrokken dat eiser heeft verklaard dat de Servische autoriteiten zijn bank en (on)roerende bezittingen hebben onteigend, zijn verklaring dat zijn goudvoorraad is gestolen en zijn verklaring dat hij eerder ten onrechte viereneenhalf jaar in de Servische gevangenis heeft gezeten. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat deze gebeurtenissen niet in de beoordeling zijn betrokken omdat eiser in 2018 vrijwillig naar Servië is teruggekeerd. Nog daargelaten dat dit niet in het bestreden besluit staat heeft verweerder niet nader gemotiveerd waarom die terugkeer van eiser naar Servië in 2018 meebrengt dat wat er daarvoor zou zijn gebeurd niet meer relevant is. Verweerder zal eisers verklaringen over de gebeurtenissen vóór 2018, indien en voor zover deze geloofwaardig worden geacht, in onderlinge samenhang moeten beoordelen met zijn verklaring over de gebeurtenissen die volgens eiser in 2018 hebben plaatsgevonden. Deze beroepsgrond slaagt.
Artikel 64 Vw
17. Tot slot voert eiser aan dat het oordeel van verweerder over het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gebaseerd is op een te oud BMA-advies. Verweerder had moeten onderzoeken of de medische situatie van eiser inmiddels veranderd is. Eiser is een oude, kwetsbare man met diverse aandoeningen.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was nader onderzoek te laten uitvoeren door het BMA. Eiser heeft immers geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn medische situatie is gewijzigd sinds het vorige BMA-advies. Verweerder mocht daarom in het bestreden besluit uitgaan van het BMA-advies van 17 november 2021.
Conclusie en gevolgen
19. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder opnieuw zal moeten beoordelen of Servië een veilig land van herkomst is voor eiser. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 augustus 2022
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.