ECLI:NL:RBDHA:2022:15497
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Stap, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.A. Wildeboer, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 13 december 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte als meerderjarig was geregistreerd in Italië en dat de opvangomstandigheden daar niet voldeden aan de minimale vereisten. De rechtbank overwoog dat de registratie in Italië op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel als zorgvuldig kon worden beschouwd, en dat het aan eiser was om aan te tonen dat deze registratie onjuist was. De rechtbank concludeerde dat eiser hierin niet was geslaagd, aangezien hij geen overtuigende bewijsstukken had overgelegd die zijn minderjarigheid konden onderbouwen.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser over de opvangomstandigheden in Italië beoordeeld. Eiser stelde dat hij te maken had met slechte leefomstandigheden en discriminatie, maar de rechtbank oordeelde dat deze algemene klachten niet voldoende waren om aan te nemen dat de asielprocedure in Italië niet voldeed aan de Europese normen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had aangenomen dat Italië de asielaanvraag van eiser in behandeling zou nemen en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.