ECLI:NL:RBDHA:2022:15497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Stap, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.A. Wildeboer, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 13 december 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte als meerderjarig was geregistreerd in Italië en dat de opvangomstandigheden daar niet voldeden aan de minimale vereisten. De rechtbank overwoog dat de registratie in Italië op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel als zorgvuldig kon worden beschouwd, en dat het aan eiser was om aan te tonen dat deze registratie onjuist was. De rechtbank concludeerde dat eiser hierin niet was geslaagd, aangezien hij geen overtuigende bewijsstukken had overgelegd die zijn minderjarigheid konden onderbouwen.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser over de opvangomstandigheden in Italië beoordeeld. Eiser stelde dat hij te maken had met slechte leefomstandigheden en discriminatie, maar de rechtbank oordeelde dat deze algemene klachten niet voldoende waren om aan te nemen dat de asielprocedure in Italië niet voldeed aan de Europese normen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had aangenomen dat Italië de asielaanvraag van eiser in behandeling zou nemen en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24285
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E. Stap),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.24286, op 13 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Ogbamichael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Italië gestuurd. Italië heeft dit verzoek geaccepteerd.
Minderjarigheid
2. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een meerderjarige leeftijd bij eiser. Hiertoe voert eiser aan dat hij in Italië ten onrecht is geregistreerd met de
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
geboortedatum van [geboortedatum] 2004. Die datum is door een kennis van hem opgegeven, omdat hij na een lange uitputtende bootreis in Italië niet in staat was om een gehoor te ondergaan. Een kennis met wie eiser heeft gereisd heeft de in het gehoor gestelde vragen beantwoord, zonder dat eiser hiertoe overleg heeft gehad met deze kennis of hem toestemming heeft gegeven om de vragen te beantwoorden namens eiser. De geboortedatum van eiser is [geboortedatum] 2006, met de overgelegde doopakte heeft eiser al een begin van bewijs geleverd om die geboortedatum aan te tonen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens het aanmeldgehoor van 19 april 2022 bestond onzekerheid over de leeftijd van eiser. Er heeft toen een schouw plaatsgevonden. Na de schouw bestond er nog twijfel over de leeftijd van eiser. Naar aanleiding daarvan hebben de Nederlandse autoriteiten verzocht om informatie bij de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 34 van de Dublinverordening. Uit dit informatieverzoek bleek dat eiser in Italië bekend staat als [eiser] , geboren op [geboortedatum] 2004. Op grond van vaste rechtspraak3 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat die registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Daarom is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde leeftijd onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De door eiser overgelegde doopakte kan niet worden gezien als identificerend document in de zin van paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire. Hiermee kan eiser zijn gestelde minderjarigheid dan ook niet onderbouwen. Naast de doopakte heeft eiser geen andere documenten overgelegd. Verweerder mocht dus uitgaan van de meerderjarige leeftijd van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiser voert aan dat de opvang in Italië niet in overeenstemming was met de daaraan gestelde minimale vereisten. Eiser sliep met veel mensen in een te kleine ruimte, had geen enkele privacy en het eten was slecht. Er was ook sprake van discriminatie en racisme in Italië en hij voelde zich opgesloten in het asielzoekerscentrum, alsof hij in detentie verblee f. Verder is eiser ook ziek geworden van de bootreis naar Italië. De medische opvang in Italië voldeed ook niet aan de minimale vereisten zoals beschreven in de Opvangrichtlijn. Als eiser moet terugkeren vreest hij dat hij geen recht zal hebben op opvang en daardoor geen huisvesting of leefgeld zal krijgen. Verder verwijst eiser nog naar het Country Report: Italy van AIDA van 20 mei 2022 (het AIDA-rapport). Eiser wilde klagen over de slechte omstandigheden in Italië, maar hem werd te kennen gegeven dat als hij een klacht zou indienen bij een (hogere) autoriteit in Italië, hij direct zou worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst. Klagen is daarom op voorhand zinloos gebleken. Hierdoor is voldoende aannemelijk gemaakt er sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Italië en dat eiser een reel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening als hij moet terugkeren naar Italië.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit bevestigd in de uitspraken van onder meer 19 april
3 Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1184 en van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.
20214, 26 november 20215, 6 januari 20226 en 26 augustus 20227. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken waarom in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Van belang is dat eiser in Italië geen asielaanvraag heeft ingediend, maar daar geregistreerd is, omdat hij illegaal is ingereisd op het grondgebied. Dit betekent dat eiser ook geen recht op opvang had en dus geen persoonlijke ervaringen heeft met de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië. Ter zitting is duidelijk geworden dat de slechte opvangvoorzieningen die eiser noemt gaan over het in quarantaine moeten verblijven. Toen eiser was aangekomen op het grondgebied van Italië, moest hij namelijk tien dagen in quarantaine zitten. Dit kan niet gezien worden als ‘opvang’ als genoemd in de Opvangrichtlijn. Verder heeft eiser in algemene zin verwezen naar het AIDA rapport. In de in rechtsoverweging 5 genoemde uitspraak van de ABRvS van 26 augustus 2022 is geoordeeld dat het AIDA rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië, dan eerdere rapporten. Met een enkele algemene verwijzing naar dit rapport heeft eiser daarom ook niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Daarnaast heeft Italië met het claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te zullen nemen in lijn met de internationale verdragen en Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Mocht eiser toch problemen ervaren met de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Italië, kan hij daarover bij de daartoe geëigende instanties klagen. Dat klagen bij voorbaat zinloos is, omdat tegen eiser is gezegd dat als hij gaat klagen, hij wordt teruggestuurd naar zijn land van herkomst, is zonder nadere onderbouwing onvoldoende om aan te nemen dat klagen bij voorbaat zinloos of onmogelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser voert verder aan dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven voor Nederland om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De psychische druk bij eiser is namelijk zodanig hoog dat van overdracht naar Italië zou moeten worden afgezien. Eiser vreest te zullen worden gedetineerd na overdracht aan Italië nu hij Italië illegaal is ingereisd en ook illegaal heeft verlaten.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, als eiser op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in zijn geval van onevenredige hardheid getuigd. Verweerder maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid en heeft een ruime mate van bestuurlijke vrijheid om deze hardheidsclausule al dan niet toe te passen. De rechtbank toetst deze beslissing van verweerder daarom terughoudend.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheden die eiser heeft aangevoegd geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, namelijk dat hij psychische druk ervaart, zijn – zonder een nadere onderbouwing – niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.