In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend, maar verweerder heeft niet tijdig beslist. Op 11 november 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen. Eiser stelt dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom moet vaststellen en dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig is, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Eiser heeft het beroep niet ingetrokken, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Eiser vraagt ook om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen, maar de rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat de artikelen van de Awb niet van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Hierdoor is verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd en is het beroep ongegrond.
Wat betreft de proceskosten, oordeelt de rechtbank dat verweerder moet worden veroordeeld in de kosten die eiser heeft gemaakt, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, rekening houdend met de wegingsfactor. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang meer heeft bij zijn oorspronkelijke beroep, omdat verweerder inmiddels heeft beslist. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en de rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, met veroordeling van verweerder in de proceskosten.