In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Op 17 oktober 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser heeft het beroep niet ingetrokken. Eiser verzocht de rechtbank om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Het beroep is echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij het beroep nu verweerder heeft beslist. Eiser heeft ook verzocht om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
Wat betreft de proceskostenveroordeling, heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 29 december 2022.