In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 19 februari 2022 ingediend, maar de Staatssecretaris heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden een besluit genomen. Eiser heeft op 6 september 2022 een ingebrekestelling verzonden, maar heeft pas op 21 september 2022 beroep ingesteld, terwijl de termijn van twee weken voor het indienen van beroep nog niet was verstreken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep toch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels was verstreken en er nog steeds geen besluit was genomen door de Staatssecretaris.
De rechtbank heeft bepaald dat de Staatssecretaris binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Indien dit niet gebeurt, moet de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 379,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De rechtbank heeft ook overwogen dat de tijdelijke wet die sinds 11 juli 2021 van kracht is, de mogelijkheid om een bestuurlijke dwangsom op te leggen in asielzaken uitsluit, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen dat er een bestuurlijke dwangsom was verbeurd.
De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 november 2022. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van de rechtsbescherming van de eiser, die recht heeft op een tijdige beslissing op zijn aanvraag.