In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Op 12 september 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waardoor het beroep mede gericht werd tegen dit besluit. Eiser verzocht de rechtbank om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting kwam, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Het beroep is echter niet ingetrokken, waardoor de rechtbank nog een beslissing moest nemen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belang meer heeft bij het beroep nu verweerder heeft beslist. Eiser had ook verzocht om vaststelling van de hoogte van de verbeurde dwangsom, maar de rechtbank stelt vast dat verweerder geen dwangsom heeft verbeurd, waardoor dit beroep ongegrond is.
Wat betreft de proceskostenveroordeling overweegt de rechtbank dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, omdat de zaak enkel ging over de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft geen andere kosten vastgesteld die vergoed kunnen worden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 20 oktober 2022.