ECLI:NL:RBDHA:2022:15580
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Eliya, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het beroep betreft de niet tijdige beslissing op de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn aanvraag op 30 september 2021 ingediend, en volgens de wet moet de Staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beslissing nemen. Op 25 maart 2022 heeft de Staatssecretaris eiser geïnformeerd over een verlenging van de beslistermijn, die op 31 maart 2022 zou verstrijken. De verlenging van de beslistermijn is op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vastgesteld op 29 december 2022.
Eiser heeft de Staatssecretaris op 28 april 2022 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling niet op de juiste wijze was gedaan. Dit betekent dat eiser niet in zijn verzoek om een verblijfsvergunning wordt ontvangen.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op 15 december 2022. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak.