In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 oktober 2022, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Eiser had op 7 juli 2022 een inwilligend besluit ontvangen, maar wenste dat de rechtbank ook de bestuurlijke dwangsom vaststelde en verweerder in de proceskosten veroordeelde. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting kwam, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan over de vraag of eiser gelijk had, omdat verweerder aan de verzoeken van eiser had voldaan. Eiser had geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep.
Wat betreft de proceskostenveroordeling oordeelt de rechtbank dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging. De rechtbank heeft geen andere kosten voor vergoeding vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de proceskostenveroordeling uitgesproken.