In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022, hebben eisers beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat er niet tijdig was beslist op hun aanvragen. Op 12 juli 2022 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eisers hebben hun beroep niet ingetrokken en willen dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkenen in beroep kunnen gaan. Aangezien de Staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep van eisers niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan over de vraag of eisers gelijk hadden, omdat het doel van hun beroep, namelijk het verkrijgen van een besluit, inmiddels was bereikt. Eisers hebben geen belang meer bij hun oorspronkelijke beroep.
Wat betreft de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de kosten van eisers moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De rechtbank heeft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een enkele zaak zou worden toegekend, omdat de zaken inhoudelijk samenhangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op 21 december 2022.