In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend, maar verweerder had niet tijdig beslist. Op 16 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Eiser heeft het beroep niet ingetrokken, maar de rechtbank moet nog wel een beslissing nemen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belang meer heeft bij het beroep nu verweerder heeft beslist. Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom, maar de rechtbank kan dit niet vaststellen op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ten aanzien van de bestuurlijke dwangsom ongegrond is. Wat betreft de proceskosten, oordeelt de rechtbank dat verweerder moet worden veroordeeld in de kosten die eiser heeft gemaakt, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten worden vastgesteld op € 379,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang meer heeft bij het oorspronkelijke beroep, omdat verweerder inmiddels heeft beslist.