In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Spapens, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het beroep is gericht tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Op 28 juni 2022 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiseres wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en de Staatssecretaris veroordeelt in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Aangezien de Staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan over de vraag of eiseres gelijk had in haar beroep, omdat het beroep geen procesbelang meer heeft. Eiseres heeft geen belang meer bij haar oorspronkelijke beroep, omdat verweerder inmiddels heeft beslist.
Wat betreft de verzoeken van eiseres, heeft de rechtbank vastgesteld dat de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betreffende bestuurlijke dwangsommen niet van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd, en het beroep hierover is ongegrond. Echter, de rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, tot een bedrag van € 379,50, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op basis van de gemaakte kosten en de wegingsfactor.