In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Op 25 oktober 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Aangezien eiser het beroep niet heeft ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat het doel van eiser, namelijk het verkrijgen van een besluit, inmiddels is bereikt.
Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de hoogte van de verbeurde dwangsom. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat bepaalde artikelen van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn op asielaanvragen. De rechtbank concludeert dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is, en het beroep tegen het inwilligend besluit is ongegrond.
Wat betreft de proceskosten, oordeelt de rechtbank dat verweerder moet worden veroordeeld in de kosten die eiser heeft gemaakt, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, rekening houdend met de wegingsfactor. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser.