ECLI:NL:RBDHA:2022:15629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
NL22.23557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel en afhankelijkheid van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Ceylan, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.M. Wuite, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 6 december 2022, waarbij eiseres aanwezig was met een tolk. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was. Eiseres voerde aan dat de situatie in Italië, onder invloed van een nieuwe rechtse regering, niet langer veilig was voor haar en haar zoon, die rolstoelafhankelijk is en kampt met een depressie. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er een reëel risico bestond op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij overdracht aan Italië.

Daarnaast werd de afhankelijkheid van de zoon van eiseres niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiseres niet zo bijzonder waren dat de aanvraag in Nederland behandeld moest worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23557
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. drs. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Batalova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Italië heeft sinds kort een rechtse premier. Gelet op de handelswijze van de premier en de omstandigheid dat veel vluchtelingen zijn geweigerd door de Italiaanse autoriteiten en er sprake is van illegale selectie van migranten
moeten er individuele garanties worden verkregen alvorens eiseres wordt overgedragen. Uit recente nieuwsberichten blijkt dat Italië haar verdragsverplichtingen niet nakomt.1 Verder dient eiseres te gelden als kwetsbare vreemdeling op grond waarvan ook niet ten aanzien van haar van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en individuele garanties moeten worden gevraagd aan de Italiaanse autoriteiten alvorens eiseres kan worden overgedragen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit nog bevestigd in de uitspraken van onder meer 26 november 20212, 6 januari 20223 en 26 augustus 20224. Verder heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de arresten M.T tegen Nederland en A.B. tegen Finland5 geoordeeld dat Dublinclaimanten in Italië in het asielsysteem worden opgenomen en recht hebben op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij alle op dat moment beschikbare relevante informatie gebruikt. Het is dus aan eiseres om aannemelijk te maken dat in haar geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hierin is eiseres niet geslaagd.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder in de werkwijze van de Italiaanse regering geen aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat eiseres bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eventuele door de nieuwe Italiaanse regering door te voeren wijzigingen in het Italiaanse asielbeleid, betreffen onzekere toekomstige gebeurtenissen waarmee verweerder geen rekening hoeft te houden. Daarnaast garandeert Italië met het (fictieve) claimakkoord om het asielverzoek van eiseres in behandeling te nemen en daarbij de Europese richtlijnen op het gebied van asiel toe te passen. Als eiseres toch problemen ervaart bij het verkrijgen van bijvoorbeeld toegang tot de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Italië, kan en dient zij daarover haar beklag te doen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen voor haar onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Uit het voorgaande volgt tevens dat nog daargelaten of eiseres als bijzonder kwetsbaar dient te worden aangemerkt, er geen individuele garanties hoeven te worden gevraagd.
Artikel 16 en artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
5. Eiseres voert aan dat haar zoon afhankelijk is van haar, als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Haar zoon is rolstoelafhankelijk en kampt met een depressie. Hij staat op de wachtlijst voor een behandeling bij de psychiater. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een Wmo-melding overgelegd. Ook volgt hieruit dat hij steun heeft aan zijn
1. NOS Nieuws, 6 november 2022, ‘Groot deel migranten op hulpschip toch toegelaten in Italië’; NOS Nieuws, 8 november 2022, ‘Meer duidelijkheid voor hulpschepen vol migranten bij Italiaanse kust’; Europa Nu, maandag 26 september 2022, ‘[A] stevent af op winst in Italiaanse verkiezingen en wil rechtse regering vormen’
5 M.T. t. Nederland van het EHRM van 23 maart 2021, (ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519); A.B. t. Finland van het EHRM van 27 mei 2021, (ECLI:CE:ECHR:2021:0402DEC004110019).
moeder. Verweerder heeft ten onrechte geoordeeld dat de zoon van eiseres niet afhankelijk van haar is. Met een toetsingskader zoals verweerder hanteert in het bestreden besluit en door ten onrechte tegen te werpen dat er sprake dient te zijn van ‘exclusieve zorg’, maakt verweerder een beroep op artikel 16, van de Dublinverordening illusoir en handelt verweerder in strijd met dit artikel. Daarnaast voert eiseres aan dat zij en haar zoon uit elkaar worden gehaald, terwijl de eenheid van het gezin dient te worden gewaarborgd volgens de Dublinverordening. Niet is in te zien waarom de situatie niet bijzonder is. Het asielverzoek van eiseres dient daarom in Nederland te worden behandeld.
6. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon als bedoeld in artikel 16, van de Dublinverordening niet aannemelijk is gemaakt. De afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon is onvoldoende onderbouwd. Uit de Wmo-melding volgt weliswaar dat de zoon van eiseres zorg nodig heeft, maar ook dat hij is aangemeld bij verschillende instanties, hulp krijgt en ook dat hij een urgentieverklaring heeft verkregen voor een gelijkvloerse woning om het naar buiten gaan te vergemakkelijken. Verweerder heeft bij de beoordeling mogen betrekken dat de zoon zich al ruim twee jaar zelfstandig heeft weten te handhaven in Nederland. Daarbij komt dat eiseres tijdens het aanmeldgehoor meerdere malen is gevraagd naar de relatie met haar zoon, waaruit ook niet is gebleken dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen hen.
7. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiseres geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en het asielverzoek van eiseres in behandeling had moeten nemen. Het is begrijpelijk dat zij als moeder en zoon bij elkaar willen blijven, maar de Dublinverordening is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen; hiervoor staan andere regelingen open.6 De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De ter zitting genoemde omstandigheid dat maar 15 vreemdelingen per dag uit de Europese Unie worden overgedragen aan Italië, maakt ook niet dat er sprake is van een situatie waarin in dit geval toepassing moet worden gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6 Volgens de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2016, (ECLI:NL:RVS:2016:563).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 december 2022

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.