ECLI:NL:RBDHA:2022:15630
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Polen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aanvroeg. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.M. Wuite, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was, gezien de omstandigheden in Polen, en verwees naar verschillende rapporten die de situatie van asielzoekers in Polen beschrijven.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 december 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank overwoog dat het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser kan aantonen dat dit in zijn geval niet opgaat. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn situatie anders was dan de algemene situatie van asielzoekers in Polen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van andere kamers die bevestigden dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 december 2022, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.