ECLI:NL:RBDHA:2022:15630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
NL22.23463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aanvroeg. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.M. Wuite, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was, gezien de omstandigheden in Polen, en verwees naar verschillende rapporten die de situatie van asielzoekers in Polen beschrijven.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 december 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank overwoog dat het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser kan aantonen dat dit in zijn geval niet opgaat. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn situatie anders was dan de algemene situatie van asielzoekers in Polen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van andere kamers die bevestigden dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 december 2022, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.23463
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. drs. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.23464, op 6 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Issa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser verwijst hiertoe naar het AIDA-rapport van Polen, Update 2020 van 24 mei 2021 en het rapport ‘veelgestelde vragen Polen Dublinterugkeerders 2021’ van VluchtelingenWerk Nederland van 20 juli 2021 waaruit blijkt dat asielzoekers, waaronder Dublinclaimanten, in detentie terecht kunnen komen.
Verder voert eiser aan dat hij zes dagen geen eten heeft gehad en moest hongerlijden. Ook heeft eiser negen maanden zonder telefoon gezeten en heeft zijn familie niet kunnen bereiken. Eiser stelt dat het voor een asielzoeker niet mogelijk is om te kunnen bewijzen dat er sprake is ernstige tekortkomingen in Polen en dat Polen zijn verplichtingen ten aanzien van asielzoekers niet nakomt. Verweerder dient dan ook te onderzoeken of van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgaan ten aanzien van Polen. Eiser voert ook aan dat hij zijn klachten bij de hogere autoriteiten in Polen kenbaar heeft gemaakt, maar dat er geen aandacht is voor zijn klachten en dat voor hem niet makkelijk is om rechtsmiddelen aan te wenden in Polen. Daarnaast voert eiser aan dat Polen van plan was om hem uit te zetten naar Jemen. Eiser heeft Polen daarom verlaten. Eiser heeft verzocht om aanhouding van zijn zaak totdat uitspraak is gedaan op het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 1 september 20221, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in die zaak vragen heeft gesteld aan verweerder over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen.2
3. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 1 september 2022. De rechtbank zal de zaak in eerste aanleg beoordelen en het staat eiser vrij om tegen de uitspraak van deze rechtbank in hoger beroep te gaan.
4. De rechtbank overweegt verder als volgt. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in een uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 20223 geoordeeld dat ten aanzien van Polen in zijn algemeenheid nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Dit is ook geoordeeld in de uitspraak van de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats van 1 juli 20224. In deze uitspraken zijn het AIDA-rapport van Polen, Update 2020 van 24 mei 2021 en het rapport 'veelgestelde vragen over Polen Dublinterugkeerders’ van VluchtelingenWerk Nederland van 20 juli 2021 meegenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak hierover anders te oordelen. Niet is gebleken dat Dublinterugkeerders, zoals eiser, zonder meer en systematisch in detentie worden geplaatst. Dat eiser eerder in detentie heeft gezeten doet hier niet aan af. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de eerdere detentie van eiser onrechtmatig was. Verder is niet gebleken dat eiser als Dublinclaimant bij of na zijn overdracht aan Polen in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als die zich voordoet aan de buitengrenzen van Polen. Uit de informatie die eiser heeft overgelegd is niet gebleken dat pushbacks in Polen plaatsvinden op andere plaatsen dan aan de buitengrenzen. De enkele verklaring van eiser dat Polen voornemens is om hem uit te zetten naar Jemen is onvoldoende om aan te nemen dat eiser een risico loopt op (indirect) refoulement. Daarbij komt dat de Poolse autoriteiten het verzoek om terugname van eiser hebben geaccepteerd, waarmee zij verantwoordelijk zijn geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag met inachtneming van de internationale verdragen waarbij zij aangesloten
2 Zaaknummer 202205283/1/ V3.
zijn en met inachtneming van de toepasselijke richtlijnen. Uit vaste rechtspraak volgt dat eiser zijn klachten bij voorkomende problemen moet indienen bij de autoriteiten van Polen. Eiser heeft in Polen een advocaat ingeschakeld en een klacht ingediend. Dat het voor eiser lastig is om te klagen, maakt niet dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestaat en op basis van de eigen ervaring van eiser kan dit ook niet worden gezegd en evenmin volgt daaruit dat klagen bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
6. Eiser stelt dat hij zes keer het slachtoffer is geworden van pusbacks en dat het hem bij de grens hem moeilijk werd gemaakt om asiel aan te vragen. Volgens eiser is er in zijn geval sprake van bijzondere, individuele omstandigheden waaruit blijkt dat de overdracht onevenredig hard is. Eiser verwijst hierbij naar een link en een aantal filmpjes over hoe eiser is behandeld en naar een artikel in Dagblad Zaanstreek van 17 augustus 2022 waarin eiser in een interview vertelt wat hij heeft meegemaakt in Polen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De wens van eiser om in Nederland de asielprocedure te doorlopen is begrijpelijk, gelet op wat eiser heeft meegemaakt, maar dit heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om een uitzondering te maken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 december 2022

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.