In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Eiser had op 15 augustus 2022 een inwilligend besluit ontvangen, maar wenste dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Het beroep is echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij het beroep nu verweerder heeft beslist. De rechtbank heeft ook overwogen dat de bestuurlijke dwangsom niet verschuldigd is, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is en het opschorten van de dwangsom niet in strijd is met het Unierecht.
Wat betreft de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 21 december 2022, waarbij het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.