In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Op 21 juli 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waardoor het beroep van eiser mede gericht is tegen dit besluit. Eiser verzocht de rechtbank om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en om veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij zijn oorspronkelijke beroep. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verzoeken van eiser om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom ongegrond zijn, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is en de rechtbank niet kan vaststellen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en bekendgemaakt op 13 oktober 2022.