In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Op 14 oktober 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser heeft het beroep niet ingetrokken. Eiser verzocht de rechtbank om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels beslist, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser had geen belang meer bij het beroep, omdat verweerder aan zijn verzoek had voldaan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de bestuurlijke dwangsom niet van toepassing is, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is en het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierecht.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van proceskosten, en de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder in de kosten moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 9 december 2022, waarin het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser.