ECLI:NL:RBDHA:2022:16149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
21_5261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake voorrangsverklaring

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [woonplaats], beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had op 29 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring, welke op 20 november 2020 werd afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 25 juni 2021 door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen gronden waren ingediend. Eiser betwistte deze niet-ontvankelijk verklaring en stelde dat zijn bezwaarschrift wel degelijk gronden bevatte.

De rechtbank heeft op 1 september 2022 de zaak behandeld. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij procesbelang heeft, onder andere omdat hij om een proceskostenvergoeding heeft verzocht. De rechtbank oordeelde dat de gronden van bezwaar, hoewel summier, voldoende waren om als bezwaargrond te worden aangemerkt. De rechtbank verwijst naar de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat een bezwaarschrift de gronden van bezwaar moet bevatten, maar dat er in de praktijk geen hoge eisen aan de motivering worden gesteld. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak een beslissing op het bezwaar te nemen. Tevens moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden en wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Bruijne, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5261

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: G. Tjon Man Tsoi).

Inleiding

Bij besluit van 20 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij het bestreden besluit van 25 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser heeft op 29 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring. Inmiddels is eiser verhuisd naar [plaats] .
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet ontvankelijk verklaard, omdat er geen gronden zijn ingediend. Eiser heeft niet gereageerd op de brief van 8 januari 2021 waarin een herstel-termijn van twee weken daarvoor is gegeven.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij zijn bezwaarschrift van 30 december 2020 wel degelijk gronden bevat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank moet allereerst beoordelen of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. Nu eiser in bezwaar heeft verzocht om een proceskostenvergoeding en ter zitting door de gemachtigde van eiser is aangevuld dat het belang ook gelegen is in een (toekomstige) schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat eiser procesbelang heeft.
Heeft eiser bezwaargronden ingediend?
5. In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten. Als dit niet het geval is, kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.1
Volgens vaste rechtspraak [1] worden in het algemeen geen hoge eisen aan de motivering van een bezwaarschrift gesteld. Dit brengt mee dat in de regel ook van een in het bezwaarschrift gegeven summiere motivering van het bezwaar zal kunnen worden aangenomen dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt echter niet weg dat het bezwaarschrift, hoe summier ook verwoord, wel een concrete bezwaargrond moet bevatten. Hiermee wordt bedoeld dat het wel moet gaan om een standpunt ten aanzien van de overwegingen van het bestreden besluit, waarmee duidelijkheid wordt verschaft over het punt, dan wel de punten, waarmee de indiener van het bezwaarschrift het niet eens is.
5.2
Of bezwaargronden voldoende zijn, meer dan door te stellen dat eiser het niet eens is met het besluit, is erg afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo heeft eiser ter zitting verwezen naar de uitspraak van 3 februari 2004 van de Centrale Raad van Beroep waaruit blijkt dat de zin in het bezwaarschrift “Koning onbenul, waar zijn we nou allemaal mee bezig” als bezwaargrond werd gezien, omdat het een motivering was waarom naar mening van de bezwaarmaker het besluit geen stand kon houden. [2] Verweerder heeft ter zitting verwezen naar jurisprudentie waaruit volgt dat, als bezwaarmaker enkel aangeeft het niet eens te zijn met het besluit, maar op geen enkele wijze motiveert waarom hij het er niet mee eens is, dit niet als bezwaargrond valt aan te merken.
6. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaarschrift van eiser van 30 december 2020 summier is. De opmerking dat het bestreden besluit onjuist en onrechtmatig is en niet op een juiste feitelijke en juridische grondslag is gebaseerd, is onvoldoende om als bezwaargrond in de hierboven bedoelde zin te kunnen worden aangemerkt, mede gelet op de inhoud van het primaire besluit. Maar in dit bezwaarschrift is ook opgenomen dat eiser “met klem betwist dat bij hem geen sprake is van een noodsituatie. Hij kan het probleem niet oplossen en heeft het ook niet kunnen voorkomen. Hij kan het probleem wel oplossen met een verhuizing naar een andere zelfstandige woning”. Hierin ziet de rechtbank wel degelijk een bezwaargrond, nu het gaat om een standpunt ten aanzien van de overweging(en) van het bestreden besluit, waarmee duidelijk wordt dat hij het daar specifiek niet mee eens is. Dat eiser niet heeft gereageerd op de herstelverzuimbrief, doet aan vorenstaande niet af. Verweerder heeft ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Omdat verweerder het bezwaar inhoudelijk moet gaan beoordelen ziet de rechtbank geen reden om zelf in de zaak te voorzien.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op, met inachtneming van deze uitspraak, binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak een beslissing op het bezwaar te nemen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Bruijne, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4418.