ECLI:NL:RBDHA:2022:1812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een faciliterend visum op basis van een valse huwelijksakte en de beoordeling van een duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een faciliterend visum. Eiseres had de aanvraag ingediend om zich te voegen bij haar Duitse echtgenoot die in Nederland verblijft. De aanvraag werd afgewezen op basis van het feit dat de huwelijksakte die eiseres had overgelegd vals was bevonden door Bureau Documenten. Eiseres stelde dat een huwelijk niet noodzakelijk is om als familielid van een Unieburger aangemerkt te worden en dat er sprake moet zijn van een duurzame en exclusieve relatie. De rechtbank oordeelde dat de valse huwelijksakte betekende dat eiseres niet kon aantonen dat zij een familielid was van een Unieburger, en dat verweerder niet verplicht was om te toetsen of er een duurzame relatie bestond. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op een rapport van de Nationale Ombudsman, omdat er geen nieuwe afwijzingsgrond was. Eiseres had voldoende gelegenheid gekregen om haar standpunten naar voren te brengen en de rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank verklaarde dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een faciliterend visum afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die telefonisch aan de zitting heeft deelgenomen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1982 en in het bezit van de Syrische nationaliteit. Zij heeft op 11 november 2020 verzocht om een faciliterend visum op grond van de Verblijfsrichtlijn. [1] Zij wenst zich te voegen bij haar Duitse echtgenoot (referent) die in Nederland verblijft.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Volgens verweerder heeft eiseres onvoldoende objectief en verifieerbaar bewijs overgelegd waaruit blijkt dat zij een familielid is van een burger van de Unie en omdat is gebleken dat zij misbruik heeft geprobeerd te maken van het recht op vrij verkeer door kunstmatig gedrag te vertonen dat als enig doel heeft het verkrijgen van het door het Unierecht gewaarborgde recht op vrij verkeer en verblijf. [2]
3. Verweerder heeft dit primaire besluit in bezwaar gehandhaafd door de bezwaren van eiseres kennelijk ongegrond te verklaren. Aanvullend op het primaire besluit wijst verweerder in het bestreden besluit erop dat er een valse huwelijksakte is. Referent heeft bij zijn vestiging in Tilburg bij de gemeente een huwelijksakte overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat hij en eiseres zijn gehuwd. Op verzoek van de gemeente is deze akte onderzocht door Bureau Documenten. Uit het rapport van 13 januari 2021 van Bureau Documenten blijkt dat de akte vals is bevonden.
Waarom is eiseres het niet eens met verweerder?
4. Eiseres wijst erop dat een huwelijk niet noodzakelijk is om als familielid van een Unieburger aangemerkt te worden voor het verkrijgen van een faciliterend visum. Het is voldoende dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Ondanks de valse huwelijksakte had verweerder moet toetsen of er tussen eiseres en referent een duurzame en exclusieve relatie bestaat en hen hierover moeten horen. [3] Daarnaast doet eiseres een beroep op een rapport van de Nationale Ombudsman naar aanleiding van een klacht over de afwijzing van een visumaanvraag vanwege kunstmatig gedrag bij de Verblijfsrichtlijn. [4] In dit rapport wijst de Nationale Ombudsman erop dat een burger gebruik moet kunnen maken van zijn procedurele kansen. Dit betekent volgens eiseres dat verweerder geen andere afwijzingsgronden aan het besluit ten grondslag kon leggen zonder haar de mogelijkheid te bieden daarop te reageren. Tot slot stelt eiseres dat verweerder haar in bezwaar had moeten horen. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de huwelijksakte van eiseres en referent door Bureau Documenten op 13 januari 2021 vals is bevonden.
Doortoetsen
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat door de valse huwelijksakte niet is aangetoond dat eiseres door een huwelijk een familielid is van een Unieburger. In dit kader is relevant dat eiseres bij de visumaanvraag kenbaar heeft gemaakt dat zij met referent is gehuwd. Dit maakt dat eiseres dit huwelijk moet aantonen en verweerder niet gehouden is om te beoordelen of er tussen eiseres en referent een duurzame en exclusieve relatie bestaat. [6] Het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 15 maart 2019, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder stelt terecht dat deze uitspraak ziet op de vraag of de gestelde duurzame en exclusieve relatie ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden omdat er geen sprake was van een gemeenschappelijk huishouden van ten minste zes maanden. De uitspraak ziet dus niet op een vreemdeling die stelt te zijn gehuwd met een Unieburger en een valse huwelijksakte heeft ingebracht. Deze uitspraak biedt dus geen grond voor de conclusie dat verweerder bij een valse huwelijksakte moet doortoetsen aan of er mogelijk een duurzame en exclusieve relatie bestaat tussen de vreemdeling en de Unieburger.
Rapport van de Nationale Ombudsman
7. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres op het rapport van de Nationale Ombudsman haar niet helpt. Voor zover eiseres met dit rapport betoogt dat verweerder haar de gelegenheid had moeten bieden om te reageren op een nieuwe afwijzingsgrond slaagt dit niet, omdat van een nieuwe afwijzingsgrond geen sprake is. Zowel in het primaire als het bestreden besluit heeft verweerder eiseres tegengeworpen dat het doel en de omstandigheden van het verblijf niet zijn aangetoond doordat niet gebleken is dat zij een familielid is van een Unieburger en zij volgens verweerder misbruik probeert te maken van het recht op vrij verkeer. De nadere toelichting van de gemachtigde van eiseres ter zitting dat uit dit rapport ook blijkt dat verweerder eiseres al bij de aanvraag had moeten wijzen op ontbrekende stukken, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Eiseres is afdoende in de gelegenheid gesteld om dit soort stukken in te brengen. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres in haar procedurele kansen is geschaad.
Horen in bezwaar
8. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder eiseres terecht niet heeft gehoord in bezwaar. Horen heeft als doel om nadere informatie te verkrijgen zodat het bestuursorgaan over alle feiten en omstandigheden beschikt om zo een volledige heroverweging te maken. Verweerder mag van horen in bezwaar afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [7] Dit beoordeelt verweerder aan de hand van het bezwaarschrift. Met het bezwaarschrift heeft eiseres geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die maakte dat er wel sprake was van een huwelijk. Dit maakt dat er is voldaan aan de maatstaf om niet te horen. Het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 22 augustus 2019 treft geen doel. De rechtbank oordeelde in die uitspraak dat de hoorplicht was geschonden, omdat verweerder in bezwaar een nieuwe afwijzingsgrond hanteerde. Zoals hierboven al is overwogen is daarvan in dit geval geen sprake.
Conclusie
9. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
2.Zie de artikelen 3, 5 en 35 van de Verblijfsrichtlijn en de artikelen 8.7 en 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (het Vb 2000).
3.Eiseres beroept zich op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 15 maart 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3720.
4.Rapport met nummer 2012/121.
5.Eiseres beroept zich op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 22 augustus 2019, AWB 19/2903.
6.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5104.
7.Zie artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.