ECLI:NL:RBDHA:2022:1818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
NL21.12047 en NL21.19705
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Congolese eiser op basis van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de afwijzing van de asielaanvraag van een Congolese eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die stelt van Congolese nationaliteit te zijn, heeft zijn aanvraag ingediend op basis van politieke vervolging. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig werden geacht. Dit oordeel was gebaseerd op informatie uit het EUVIS-systeem, waaruit bleek dat de eiser een visum had aangevraagd op basis van een Angolees paspoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris, ondanks het ontbreken van aanvullend herkomstonderzoek, zelf heeft gekozen om een herkomstonderzoek uit te voeren. Dit leidde tot de verplichting om de herkomstvragen correct te beantwoorden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom een taalindicatie voor de taal Lingala niet kon plaatsvinden, ondanks dat de eiser en zijn gemachtigde ter zitting hebben aangegeven dat dit mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag onzorgvuldig was voorbereid en vernietigde het bestreden besluit. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.12047 (beroep)
NL21.19705 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

ProcesverloopBij besluit van 22 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft eiser een verkiezingspas overgelegd waar verweerder zonder nader onderzoek door Bureau Documenten geen standpunt over kon innemen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 16 november 2021 zodat Bureau Documenten deze verkiezingspas kon onderzoeken.
De rechtbank heeft op 22 november 2021 een reactie van verweerder ontvangen. Per brief van 9 december 2021 heeft eiser hierop gereageerd. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten in de beroepszaak.
Op 17 december 2021 heeft eiser verzocht om het treffen van de voorlopige voorziening dat uitzetting achterwege blijft totdat op het beroep is beslist. De rechtbank heeft partijen bericht dat dit verzoek samen met de hoofdzaak (beroep) zal worden afgedaan.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1972 en van Congolese nationaliteit te zijn.
1.1
Op 23 juli 2020 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, waaraan eiser ten eerste ten grondslag heeft gelegd dat hij gezocht wordt wegens het uitoefenen van politieke activiteiten. Hij deelde pamfletten uit als medewerker van het Rode Kruis en zou getuige zijn geweest van executies in de gevangenis. Eiser heeft daarnaast gesteld dat hij lijdt aan ernstige diabetes waardoor hij in coma is geraakt in Nederland en dat hij de behandeling die hij in Nederland krijgt nodig heeft. Hij heeft daarom ook een aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 64 Vw [1] ingediend. Ten tijde van de zitting was hier nog geen beslissing op genomen.
Besluitvorming van verweerder
2. Verweerder wijst de aanvraag af, omdat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet wordt geloofd. Uit EUVIS blijkt dat het visum van 13 februari 2019 is aangevraagd op basis van een Angolees paspoort op naam van [eiser] , geboren op [geboortedatum 2] 1972 te [plaats] , Angola. Deze informatie acht verweerder leidend in het licht van Werkinstructie 2019/4 (Herkomstonderzoek in asielzaken), nu eiser niet het tegendeel hiervan heeft aangetoond. Eisers verklaring dat hij dit Angolese paspoort nooit in zijn bezit heeft gehad en dat de identiteits- en nationaliteitsgegevens op het paspoort incorrect zijn, wordt niet aannemelijk geacht. Verweerder betrekt daarbij dat eiser vanaf zijn aanmelding in juni 2019 tot nu geen stappen heeft ondernomen om documenten te verkrijgen om zijn afkomst uit Congo aan te tonen. Eisers verklaringen dat hij dat niet eerder heeft kunnen doen vanwege ontbrekende communicatiemiddelen, zijn medische complicaties en de politieke situatie in Congo zijn geen verschoonbare redenen hiervoor. Eiser heeft gesteld een verkiezingspas in Congo te bezitten, maar heeft deze verkiezingspas niet overgelegd. Het door eiser overgelegde Rode Kruis pasje is geen identificerend document en vermeldt de naam [naam 2] uit Congo, wat nog meer twijfel heeft gezaaid over zijn identiteit nu eiser tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij [naam 3] heet. Eiser heeft tijdens het eerste gehoor weer een andere naam genoemd.
2.1
Nu verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet gelooft, beoordeelt verweerder het asielrelaas niet inhoudelijk omdat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] asielmotieven slechts betekenis hebben tegen deze achtergrond. [3] Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw [4] , omdat verweerder concludeert dat eiser verweerder heeft misleid over zijn identiteit en nationaliteit.
Beroepsgronden
3. Eiser voert, kort samengevat, aan dat verweerder ten onrechte zijn identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig acht. Hij wijst er op dat zijn zus verblijft in Nederland, en een verblijfsvergunning in Nederland heeft gekregen op haar Congolese nationaliteit. Daarnaast legt eiser ter onderbouwing van zijn identiteitsgegevens een kopie van zijn Rode Kruis pasje over. Daarbij stelt hij dat hij Lingala spreekt zoals ze dat in Congo spreken en tijdens het eerste gehoor alle controlevragen over zijn herkomst en afkomst duidelijk en juist beantwoord heeft. Verweerder laat dit ten onrechte buiten beschouwing. Eiser voert daartoe in de beroepsgronden aan dat verweerder niet terug is gekomen op de afgenomen taalindicatie. Nu ervan wordt uitgegaan dat deze taalindicatie eisers Congolese nationaliteit dan wel afkomst bevestigt, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. Ter zitting is het voor eiser duidelijk geworden dat er helemaal geen taalindicatie is gehouden. Eiser bestrijdt het door verweerder ingenomen standpunt ter zitting dat er geen taalindicatie zou kunnen plaatsvinden. Volgens eiser is dit mogelijk omdat er regiogebonden dialecten van het Lingala bestaan. Ter zitting legt eiser een originele verkiezingspas over.
Verweerders verweer in beroep
4. Verweerder stelt dat er gelet op de identificatie in EUVIS op grond van biometrie en het feit dat eiser een Angolees paspoort heeft overgelegd voor de visumaanvraag, geen aanvullend herkomstonderzoek plaats hoeft te vinden naar de opgegeven nationaliteit. Nu eiser is geconfronteerd met de resultaten uit EUVIS en de gelegenheid heeft gekregen om hierover te verklaren, heeft verweerder voldoende zorgvuldig geconcludeerd dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn. Het Rode Kruis pasje, de niet aannemelijk gemaakte familieband met zijn gestelde zus, [naam 4] , en zijn kennis van een plaats of regio, wegen niet op tegen de gegevens uit het Angolese paspoort en de registratie in EUVIS. Ten aanzien van de taalindicatie stelt verweerder zich op het standpunt – zoals ook ter zitting bevestigd – dat verweerder de intentie had om een taalindicatie af te nemen, maar dat dit niet mogelijk is voor de taal Lingala. Het spreken van de Lingala taal is volgens verweerder namelijk niet enkel voorbehouden aan mensen uit Congo en wordt ook gedaan in Angola.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank neemt in aanmerking wat in Werkinstructie 2019/4 staat met name de volgende delen:

‘5) Wanneer herkomstonderzoek

(…)
De omstandigheid dat een asielzoeker een vals/vervalst identiteits- of nationaliteitsdocument heeft overgelegd, betekent niet dat er per definitie sprake is van een onjuiste herkomst. Herkomstonderzoek is dan bepalend of er kan worden uitgegaan van de opgegeven herkomst waarbij het overleggen van een vals/vervalst document betrokken kan worden. Hetzelfde geldt voor de situatie dat er wel identiteits- of nationaliteitsdocumenten worden overgelegd, maar er niets over de echtheid van de documenten gezegd kan worden. Ook dan vindt er herkomstonderzoek plaats en is de uitkomst hiervan bepalend voor de vraag of de herkomst geloofwaardig wordt geacht.
(…)

8.Overige onderwerpen herkomstonderzoek

EUVIS resultaat in relatie tot herkomstonderzoek

Uit het Europees Visum Informatie Systeem (EUVIS) kan soms blijken dat een
asielzoeker een visumaanvraag heeft ingediend en ook heeft gekregen onder
een andere naam en/of nationaliteit. In dat geval is de EUVIS registratie
leidend. Een voorbeeld is dat uit EUVIS blijkt dat er een Pools visum is
afgegeven aan iemand met de Indiase nationaliteit die in de Nederlandse
asielprocedure opgeeft Afghaan te zijn. Gelet op het feit dat de identificatie in
EUVIS plaatsvindt op grond van biometrie en er in deze casus een Indiaas
paspoort is overgelegd ten tijde van de visumaanvraag, is de nationaliteit die uit
EUVIS blijkt leidend. Er hoeft dan geen aanvullend herkomstonderzoek plaats te
vinden naar de opgegeven nationaliteit in de asielprocedure. De asielzoeker
dient uiteraard wel geconfronteerd te worden met de gegevens uit EUVIS. De
omstandigheid dat de asielzoeker stelt dat hij het paspoort nooit in zijn bezit
heeft gehad, dan wel dat hij niet meer beschikt over het document, maakt dit
niet anders.´
5.1
Als uitgegaan wordt van de eigen Werkinstructie van verweerder, in het bijzonder wat onder 8. staat over EUVIS-resultaten, hoefde verweerder geen aanvullend herkomstonderzoek meer te doen. Verweerder heeft er echter zelf voor gekozen om dat wel te doen in de vorm van een herkomstonderzoek. Dit leidt ertoe dat verweerder rekenschap moet geven van de juiste beantwoording van alle herkomstvragen, nu verweerder zelf overgegaan is tot het doen van dat onderzoek. Dit heeft verweerder ook gedaan. Verweerder erkent namelijk de juiste beantwoording van die vragen, maar stelt dat die niet opwegen tegen de gegevens in EUVIS. Daarbij werpt verweerder tegen dat eisers naam op tegenstrijdige wijzen wordt gebruikt en genoemd. De rechtbank is het eens met verweerders tegenwerping. Zo wordt aan eiser tijdens het aanmeldgehoor Dublin uitdrukkelijk de identiteitsgegevens in EUVIS voorgehouden: [naam 2] . Zijn reactie daarop is dat hij [naam 3] heet én dat hij de andere namen die in EUVIS staan niet kent. In de correcties en aanvullingen op dit verslag van gehoor stelt hij ook uitdrukkelijk dat hij [naam 3] heet. In het later gehouden eerste gehoor verklaart hij in eerste instantie ook dat hij [naam 3] heet, maar meldt daarbij dat [naam 3] de roepnaam is die zijn zus gebruikt. Even later verklaart hij in weerwil van zijn verklaringen tijdens het aanmeldgehoor Dublin dat zijn voornamen [naam 2] zijn en zijn achternaam [naam 2] is. Op het Rode Kruispasje en het eerst in beroep ingebrachte kiezerspasje staan weer andere voornamen, namelijk [naam 2] en een andere achternaam [naam 2] . Zijn zus [naam 4] heeft tijdens haar asielprocedure volgens verweerder verklaard dat zij een in 1972 geboren broer heeft die [naam 5] heet. Zij noemt de namen [naam 2] dus niet en noemt een nieuwe naam, namelijk [naam 5] . Dit is niet bestreden door eiser zelf. Voor al deze tegenstrijdigheden heeft eiser geen verklaring gegeven. Gelet op de informatie in EUVIS, de verklaringen van eiser en zus en de inhoud van de door hem ingebrachte stukken, heeft verweerder al tot de conclusie kunnen komen dat de identiteit en nationaliteit van eiser niet aannemelijk zijn gemaakt. Hoewel niet voldoende is onderbouwd door verweerder dat er geen taalindicatie kan plaatsvinden, gelet op de stelling van de gemachtigde van eiser ter zitting dat in de regio waar eiser stelt vandaan te komen een specifiek dialect van het Lingala wordt gesproken, maakt dat het voorgaande niet anders. Daar komt bij dat ten aanzien van de verkiezingspas, die pas in beroep is overgelegd, door Bureau Documenten is geconcludeerd dat deze niet door de bevoegde autoriteiten opgemaakt en afgegeven is omdat de opmaak van het document wijkt van het beschikbare referentiemateriaal. Dit is een deskundigenrapport. Er zijn geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van die bevindingen ingebracht. Zo is eisers stelling dat het wel overeenkomt met referentiemateriaal dat beschikbaar is op internet, vanwege gebrek aan nadere onderbouwing, niet een dergelijk aanknopingspunt. Ook de stelling dat uit de bevindingen van Bureau Documenten over het lamineren en het aanbrengen van de gegevens met een inkjetprinter reeds blijkt dat deze bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven door de autoriteiten, is niet een dergelijk aanknopingspunt. Daarvoor heeft eiser namelijk evenmin een onderbouwing gegeven. Nu er daarnaast door eiser ook geen contra-expertise is ingebracht, gaat de rechtbank uit van de juistheid van deze bevindingen van Bureau Documenten. De rechtbank stelt eiser ook niet in de gelegenheid om een contra-expertise uit te voeren en in te brengen in beroep. Er is namelijk geen concreet aanknopingspunt dat dat onderzoek daadwerkelijk verricht kan worden door eiser, omdat er geen geschikte contra-experts zijn.
5.2
De beroepsgrond over de taalindicatie slaagt echter wel. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt waarom de taalindicatie, die volgens verweerder in eerste instantie kennelijk wel nodig werd geacht, niet heeft kunnen plaatsvinden. Dat de taalindicatie niet heeft plaatsgevonden is pas voor het eerst kenbaar gemaakt op zitting. Het lag op de weg van verweerder om te motiveren waarom niet, temeer omdat eisers gemachtigde ter zitting stelt dat een taalindicatie voor de taal Lingala wel degelijk mogelijk is, omdat er in de regio waar eiser stelt vandaan te komen, een specifiek dialect wordt gesproken. De tolk die ter zitting aanwezig was heeft vanuit zijn eigen persoonlijke ervaring aangegeven dat hij dialecten in het Lingala kan onderscheiden die in de verschillende landen worden gesproken. Dit levert een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek op van het bestreden besluit. Het ligt op de weg van verweerder om te onderzoeken of een taalindicatie kan plaatsvinden, een taalindicatie indien mogelijk uit te voeren en de uitkomst daarvan te betrekken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de identiteit en nationaliteit van eiser. Het valt op voorhand niet uit te sluiten dat een positieve uitkomst daarvan in combinatie met een positieve uitkomst van de herkomstvragen, tot een andere conclusie leidt.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen
van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,-
en een wegingsfactor 1).
verzoek om een voorlopige voorziening
8. Nu de rechtbank beslist over het beroep, dit gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt, is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
9. Wel is er aanleiding verweerder te veroordeling in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Vreemdelingenwet 2000.