5.2De beroepsgrond over de taalindicatie slaagt echter wel. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt waarom de taalindicatie, die volgens verweerder in eerste instantie kennelijk wel nodig werd geacht, niet heeft kunnen plaatsvinden. Dat de taalindicatie niet heeft plaatsgevonden is pas voor het eerst kenbaar gemaakt op zitting. Het lag op de weg van verweerder om te motiveren waarom niet, temeer omdat eisers gemachtigde ter zitting stelt dat een taalindicatie voor de taal Lingala wel degelijk mogelijk is, omdat er in de regio waar eiser stelt vandaan te komen, een specifiek dialect wordt gesproken. De tolk die ter zitting aanwezig was heeft vanuit zijn eigen persoonlijke ervaring aangegeven dat hij dialecten in het Lingala kan onderscheiden die in de verschillende landen worden gesproken. Dit levert een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek op van het bestreden besluit. Het ligt op de weg van verweerder om te onderzoeken of een taalindicatie kan plaatsvinden, een taalindicatie indien mogelijk uit te voeren en de uitkomst daarvan te betrekken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de identiteit en nationaliteit van eiser. Het valt op voorhand niet uit te sluiten dat een positieve uitkomst daarvan in combinatie met een positieve uitkomst van de herkomstvragen, tot een andere conclusie leidt.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen
van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,-
en een wegingsfactor 1).
verzoek om een voorlopige voorziening
8. Nu de rechtbank beslist over het beroep, dit gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt, is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
9. Wel is er aanleiding verweerder te veroordeling in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).