ECLI:NL:RBDHA:2022:1832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opheffing van een maatregel van bewaring. Eiser, een Somalische vreemdeling, had tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, nadat hem op 10 februari 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit, dat ten grondslag lag aan de bewaring, niet voldeed aan de vereisten, omdat het land van terugkeer niet was vermeld. Dit maakte de bewaring onrechtmatig vanaf het moment van opleggen. De rechtbank heeft ook overwogen dat, op basis van het arrest Gnandi, de rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit automatisch worden geschorst gedurende de periode dat beroep kan worden ingesteld. Hierdoor had eiser niet in bewaring mogen worden gesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.300 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.518. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2222
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser V-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. P.Th. van Alkemade), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft op 23 februari 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 2003 en de Somalische nationaliteit te bezitten.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van
1. Vreemdelingenwet 2000.
het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Uit het arrest F.M.S. e.a. van 14 mei 2020 volgt dat in elk terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk land de vreemdeling moet terugkeren.2 De Afdeling3 heeft in de uitspraak van 2 juni 2021 overwogen dat een besluit waarin geen land van terugkeer is vermeld, geen terugkeerbesluit is waarop een maatregel van bewaring kan worden gebaseerd.4
4. De rechtbank heeft bij uitspraak van vandaag het beroep met zaaknummer NL22.1152, dat is gericht tegen het terugkeerbesluit dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in het terugkeerbesluit van 6 januari 2022, in samenhang gelezen met het aanvullend terugkeerbesluit van 11 februari 2022, niet expliciet is vermeld naar welk land eiser wordt geacht terug te keren. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het terugkeerbesluit evenmin ondubbelzinnig naar welk land verweerder verwacht dat eiser terugkeert. Er is dan ook geen sprake van een rechtmatig terugkeerbesluit waarop de maatregel van bewaring zoals bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kon worden gestoeld.
5. Het beroep is om deze reden gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
6. Eiser heeft de rechtbank ter zitting verzocht expliciet in te gaan op de vraag of het terugkeerbesluit schorsende werking dient te hebben. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2018 in de zaak Gnandi tegen België volgt dat de rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit van rechtswege worden geschorst gedurende de periode dat beroep kan worden ingesteld, dan wel – als beroep is ingesteld – gedurende de behandeling van het beroep.5 Gedurende die periode mag de vreemdeling op grond van artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn niet in bewaring worden gesteld met het oog op zijn verwijdering. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser ook hierom niet in bewaring had mogen worden gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw met als doel om hem uit te zetten.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 13 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 1.300.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
2 ECLI:EU:C:2020:367.
3 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5 ECLI:EU:C:2018:465.
10.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.300 (dertienhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518
(vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19483613

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.