ECLI:NL:RBDHA:2022:1853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
21/5082
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens besturen van een snorfiets onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als militair bij de Koninklijke Marechaussee, en de Staatssecretaris van Defensie. De eiser was ontslagen omdat hij onder invloed van alcohol een snorfiets had bestuurd. Het ontslag volgde op een primair besluit van 23 september 2020 en een bestreden besluit van 17 juni 2021, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld en de rechtbank heeft de zaak op 24 januari 2022 behandeld.

Eiser betoogde dat het ontslag niet in verhouding stond tot de verweten gedraging en dat er verzachtende omstandigheden waren die een lichtere straf rechtvaardigden. Hij voerde aan dat hij niet de intentie had om een voertuig te besturen en dat er geen gevaar was voor andere weggebruikers. De rechtbank oordeelde echter dat het gedrag van eiser, het besturen van een snorfiets onder invloed van alcohol met een alcoholpromillage van 840 µg/l, als toerekenbaar wangedrag moest worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat het beleid van de Koninklijke Marechaussee in dergelijke gevallen in beginsel ontslag voorschrijft.

De rechtbank ging verder in op de vraag of er verschillen zijn in de afhandeling van vergelijkbare zaken tussen verschillende krijgsmachtdelen. Eiser had aangevoerd dat er willekeur was in de toepassing van het ontslagbeleid. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er verschillen kunnen zijn, deze gerechtvaardigd kunnen zijn door relevante en geobjectiveerde verschillen tussen de krijgsmachtdelen. De rechtbank concludeerde dat de door eiser aangedragen verzachtende omstandigheden niet opwogen tegen het algemene belang van de organisatie, vooral gezien het feit dat eiser belast zou worden met opsporingstaken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5082

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T.A. van Helvoort),
en

de Staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.I. Biharie-Pronk).

Procesverloop

In het besluit van 23 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser ontslagen.
In het besluit van 17 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn tevens verschenen mr. [A] en mr. [B].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser was werkzaam als militair bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) en is door verweerder ontslagen omdat hij onder invloed van alcohol een snorfiets heeft bestuurd. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder eiser oneervol heeft mogen ontslaan.
Wat zijn de standpunten van partijen?
2. Eiser voert aan dat het ontslag niet in verhouding staat tot de verweten gedraging. Zo stelt hij dat het beleid van verweerder in gevallen zoals deze geen dwingend ontslag voorschrijft en dat de omstandigheden in zijn geval aanleiding geven voor een lichtere straf. Het was namelijk niet zijn intentie om een voertuig te besturen en het was erg rustig op straat. Er was dan ook geen sprake van concrete gevaarzetting. Verder vindt eiser dat in zijn voordeel moet worden meegewogen dat hij een snorfiets bestuurde en geen auto. Hij verwijst daarbij naar een namens verweerder ingenomen standpunt op een zitting bij de voorzieningenrechter in 2006. [1] Andere verlichtende omstandigheden zijn volgens eiser het feit dat hij open en eerlijk is geweest over het voorval, hij een goede staat van dienst heeft en er geen sprake is van recidive, letsel of schade. Tot slot stelt eiser dat tussen de verschillende krijgsmachtdelen niet verschillend mag worden gehandeld. Volgens eiser valt de belangenafweging bij andere krijgsmachtdelen in soortgelijke gevallen uit in het voordeel van de medewerker en in zijn geval niet. Hij stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), [2] dat hiermee sprake is van willekeur.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij blijft bij zijn besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het staat vast dat eiser onder invloed van alcohol een snorfiets heeft bestuurd. Het vastgestelde alcoholpromillage bedroeg 840 µg/l en daarom is het rijbewijs van eiser ingevorderd. Volgens het ‘Beleid disciplinaire maatregelen rijden onder invloed’ van de KMar volgt bij zo’n alcoholpromillage in beginsel ontslag. Eiser en verweerder zijn het erover eens dat dit gedrag is aan te merken als toerekenbaar wangedrag. Zij denken echter verschillend over het antwoord op de vraag of het ontslag een passende maatregel is.
Verschillen tussen krijgsmachtdelen in het afdoen van vergelijkbare zaken
5. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of tussen verschillende krijgsmachtdelen sprake is van verschillen in het (rechtspositioneel) afdoen van zaken waarin rijden onder invloed aan de orde is. Eiser heeft op dit punt navraag gedaan en een WOB-verzoek ingediend. Daarnaast heeft verweerder als voorbeeld een beleidsstuk van de Commandant der Zeemacht in het Caribisch Gebied overgelegd, waarin staat hoe wordt omgegaan met rijden onder invloed door defensiepersoneel dat onder zijn verantwoordelijkheid valt.
6. De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de CRvB niet volgt dat er in geen geval verschillen mogen bestaan in de wijze waarop krijgsmachtdelen gebruikmaken van de ontslagbevoegdheid wegens wangedrag. In die uitspraak wordt immers overwogen dat als er sprake is van verschillen, deze ‘behoren te berusten op voor de toepasselijke regelgeving relevante, geobjectiveerde en functionele verschillen.’ [3] De rechtbank stelt vast dat in het ‘Beleid disciplinaire maatregelen rijden onder invloed’ staat dat de KMar vanwege haar politietaken een bijzondere positie inneemt in de samenleving. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, als er al sprake is van verschillen tussen de KMar en andere krijgsmachtdelen in het rechtspositioneel afdoen van gevallen van rijden onder invloed, deze verschillen kunnen worden gerechtvaardigd door een relevant, geobjectiveerd en functioneel verschil tussen de KMar en de andere krijgsmachtdelen.
Verlichtende omstandigheden
7. De rechtbank is verder van oordeel dat de door eiser aangedragen (verlichtende) omstandigheden niet maken dat verweerder had moeten afzien van ontslag. Het klopt weliswaar dat in een zitting in 2006 namens verweerder is gesteld dat het rijden onder invloed op een snorfiets niet op één lijn wordt gesteld met het rijden onder invloed in een auto, maar verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd aangevoerd waarom in dit geval het besturen van een snorfiets geen geringer gevaar oplevert. De rechtbank is het op dit punt met verweerder eens dat het hoge alcoholpromillage in combinatie met het tijdstip in de avond en de plek (een fietspad), maken dat eiser een ernstig gevaar was voor andere weggebruikers. Anders dan eiser betoogt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk hoeft te maken dat op dat moment weggebruikers aanwezig waren die gevaar liepen. Dat eiser een gevaar vormde voor andere weggebruikers staat voldoende vast, nu hij onder invloed een snorfiets bestuurde op een fietspad dat voor iedereen toegankelijk was. Gelet op deze specifieke omstandigheden, gaat het volgens de rechtbank dan ook te ver om van verweerder te verwachten dat hij de omstandigheid dat het hier gaat om het besturen van een snorfiets in plaats van een auto, zodanig in het voordeel van eiser weegt dat de uitkomst van de belangenafweging niet anders kan zijn dan een lichtere straf dan ontslag.
8. De rechtbank is het overigens met eiser eens dat verlichtende omstandigheden zoals zijn goede staat van dienst en eerlijke houding, in zijn voordeel moeten worden gewogen. De rechtbank kan verweerder echter volgen in zijn betoog dat deze positieve omstandigheden niet voldoende opwegen tegen het algemene belang van de organisatie, waarbij ook belang is gehecht aan het feit dat eiser zelf ook belast zou gaan worden met opsporingstaken. Dat eiser ten tijde van het bestreden besluit nog in opleiding was, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Met verweerder ziet zij geen goede reden voor een onderscheid tussen KMar-medewerkers op dit punt. Ook de omstandigheid dat eiser stelt niet op de hoogte te zijn geweest van het beleid omdat het slechts op het intranet te vinden zou zijn, kan niet leiden tot een ander oordeel. In wat eiser op dit punt heeft aangevoerd, ziet de rechtbank namelijk geen reden om eraan te twijfelen dat het beleid bij hem bekend had kunnen zijn geweest.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Aaron, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 december 2006 (ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5720).
2.Uitspraak van de CRvB van 21 december 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5230).
3.Idem, r.o. 3.1.