ECLI:NL:RBDHA:2022:1892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/4442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2022 uitspraak gedaan over het verzet van opposanten tegen een eerdere uitspraak van 2 december 2021, waarin hun beroep kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had in die eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroepschrift niet van gronden was voorzien en dat het verzuim niet tijdig was hersteld. Opposanten hebben verzet aangetekend, waarbij zij stelden dat het standaardformulier van het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) niet de mogelijkheid bood om beroepsgronden te vermelden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen rechtsregel is die het verbiedt om de gronden van beroep met het CIV-formulier mee te zenden, en dat het verzuim tijdig had kunnen worden hersteld.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de procedure niet nodeloos vertraagd mag worden en dat de herstelverzuimtermijn een termijn van orde is. Opposanten voerden aan dat het besluit waartegen het beroep zich richtte betrekking had op gezinshereniging en dat het onthouden van een inhoudelijke procedure in strijd was met het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel. De rechtbank verwierp dit argument, stellende dat het nationale recht redelijke termijnen kan hanteren in het belang van rechtszekerheid.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op 2 maart 2022. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/4442

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam 1] , V-nummer: [nummer 1]

[naam 2], V-nummer: [nummer 2]
[naam 3], V-nummer: [nummer 3]
[naam 4], V-nummer: [nummer 4]
opposanten
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg).

Procesverloop

Bij uitspraak van 2 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13505, heeft de rechtbank het beroep van opposanten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Opposanten hebben verzet gedaan tegen deze uitspraak.
De rechtbank heeft het verzet op 2 februari 2022 op een zitting behandeld in Breda. Opposanten hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is verschenen mevrouw [naam 5] , referente.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep beoordeeld als kennelijk niet-ontvankelijk omdat het verzuim dat het beroepschrift niet van gronden was voorzien niet tijdig is hersteld.
2. In verzet kan alleen worden beoordeeld of de bestuursrechter terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan. Dit betekent dat de beoordeling beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder zitting. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in het geval van een normale behandeling ook hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst.
3. Niet betwist wordt dat het beroepschrift geen gronden bevatte, dat de rechtbank bij brief van 5 augustus 2021 de gelegenheid heeft geboden om dit verzuim te herstellen binnen vier weken na de dag van verzending van die brief en dat er binnen die termijn niet alsnog gronden zijn ontvangen. In artikel 6:6, gelezen in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb staat dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als niet is voldaan aan het uitgangspunt dat het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep bevat en de indiener de gelegenheid heeft gehad om dit verzuim te herstellen.
4. Opposanten voeren aan dat het standaardformulier van het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV), waarmee beroepen in vreemdelingenzaken bij de rechtbank plegen te worden ingediend, niet de mogelijkheid biedt om beroepsgronden te vermelden. Er is echter geen rechtsregel die het verbiedt om de gronden van beroep meteen met het CIV-formulier mee te zenden. Bovendien maakt deze omstandigheid niet dat het verzuim niet tijdig kon worden hersteld.
5. Daarnaast voeren opposanten aan dat uit artikel 2.4, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht 2017 blijkt dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten blijven omdat de herstelverzuimbrief niet per aangetekende post is verzonden. De rechtbank stelt echter vast dat op het beroep van opposanten artikel 2.4, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 van toepassing is. Daarin staat dat niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens een verzuim kan plaatsvinden als de herstelverzuimbrief niet per aangetekende post is verzonden, maar wel anderszins vaststaat dat deze is ontvangen. Deze situatie doet zich in het geval van opposanten voor, aangezien zij de ontvangst van de herstelverzuimbrief niet betwisten.
6. Verder stellen opposanten dat het niet in strijd met de goede procesorde zou zijn geweest om het beroep inhoudelijk te behandelen, omdat de beroepsgronden kort na afloop van de herstelverzuimtermijn alsnog aan de rechtbank zijn toegezonden. De rechtbank volgt opposanten hierin niet. Artikel 6:6 van de Awb is geschreven met het oog op een goed verloop van de procedure, waarbij als uitgangspunt geldt dat de procedure, ook met het oog op de belangen van de wederpartij, niet nodeloos moet worden vertraagd (
Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 124). In de jurisprudentie is dan ook tot uiting gekomen dat de herstelverzuimtermijn een termijn van orde is en dat er geen ruimte bestaat om van geval tot geval te bezien of overschrijding daarvan al dan niet aan een goed verloop van de individuele procedure in de weg staat (Centrale Raad van Beroep, 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2879).
7. Ook voeren opposanten aan dat het besluit waartegen het beroep zich richt betrekking heeft op gezinshereniging en dat het onthouden van een inhoudelijke gerechtelijke procedure daarover in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel) en met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Ook hierin kunnen opposanten niet worden gevolgd. Het is namelijk niet in strijd met het Unierecht dat er in het nationale recht in het belang van de rechtszekerheid redelijke termijnen worden gehanteerd die gelden op straffe van effectuering van het Unierecht. Dit volgt ook uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, bijvoorbeeld het arrest van 16 december 1976 in de zaak
Rewe(ECLI:EU:C:1976:188). Overigens staat het opposanten vrij om een nieuwe aanvraag om overkomst voor verblijf bij referente in te dienen.
8. Ter zitting is namens opposanten nog gerefereerd aan de uitspraak van de gemengde kamer van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, en aan het artikel ‘Bestuursrechter toetst niet langer ambtshalve of voorafgaand bezwaar of beroep tijdig was’ van Pels Rijcken Blog Bestuursrecht waarin die uitspraak wordt besproken. Deze uitspraak ziet niet op de situatie van opposanten, aangezien het daarin niet gaat om de beoordeling van een niet tijdig hersteld verzuim, maar om het achterwege laten van ambtshalve toetsing van de tijdigheid van het bezwaarschrift door de bestuursrechter en van de tijdigheid van het beroep in eerste aanleg door de hogerberoepsrechter. Opposanten voeren echter aan dat deze uitspraak illustratief is voor een tendens in het bestuursrecht waarbij wordt gestreefd naar een meer responsieve benadering. Hiermee lijkt te worden bedoeld dat er in het bestuursrecht meer oog moet zijn voor het perspectief van de burger en dat de bestuursrechter het procesrecht zodanig moet hanteren dat voornamelijk bij het burgerperspectief wordt aangesloten. Als voorbeeld hiervan hebben opposanten genoemd dat ervoor zou kunnen worden gekozen om in geschillen waarin er geen derden-belanghebbenden zijn soepeler om te gaan met indieningstermijnen. De rechtbank is zich bewust van deze discussie. Een meer responsieve benadering wil echter niet zeggen dat in een situatie als deze het burgerperspectief (van opposant) van doorslaggevend gewicht is. Gegeven het rechtszekerheidsbelang van de wederpartij (het bestuur) en het daarmee samenhangende belang van een effectieve rechtspraak moet in dit geval doorslaggevende betekenis worden toegekend aan het feit dat er geen enkele omstandigheid is aangevoerd waarom het voor opposant niet mogelijk zou zijn geweest om tijdig te reageren op het verzoek tot verzuimherstel.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzet van opposanten ongegrond is, zodat de uitspraak van 2 december 2021 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 2 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.