ECLI:NL:RBDHA:2022:1956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Dublinclaimant zonder concreet zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 19 februari 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij ten onrechte in bewaring was gesteld, omdat er geen concreet zicht op uitzetting naar Marokko zou zijn. Hij verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de rechtbank zelf, waarin werd geoordeeld dat er geen zicht op uitzetting was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring was opgelegd op basis van concrete aanwijzingen voor de toepasselijkheid van de Dublinverordening, wat betekent dat de uitzetting naar Marokko niet aan de orde was, maar dat de staatssecretaris beoogde om eiser over te dragen aan een andere lidstaat. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde, omdat de omstandigheden van de zaak niet wezenlijk afweken van de eerdergenoemde uitspraken.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor toekenning van schadevergoeding op basis van artikel 106 van de Vreemdelingenwet. Ook werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.2840

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 25 februari 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. Op 3 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1993 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Volgens eiser had hij nooit in bewaring mogen worden gesteld omdat geen sprake is van een concreet zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko. Eiser wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:696, en op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1085.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser in bewaring is gesteld op de grond dat er concrete aanwijzingen bestaan voor toepasselijkheid van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Dit brengt met zich dat uitzetting naar Marokko niet aan de orde is, maar dat verweerder beoogt om eiser over te dragen naar een andere lidstaat. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4. Voor het toekennen van schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 106 van de Vw
bestaat geen aanleiding.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.