ECLI:NL:RBDHA:2022:1956
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Dublinclaimant zonder concreet zicht op uitzetting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 19 februari 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij ten onrechte in bewaring was gesteld, omdat er geen concreet zicht op uitzetting naar Marokko zou zijn. Hij verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de rechtbank zelf, waarin werd geoordeeld dat er geen zicht op uitzetting was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring was opgelegd op basis van concrete aanwijzingen voor de toepasselijkheid van de Dublinverordening, wat betekent dat de uitzetting naar Marokko niet aan de orde was, maar dat de staatssecretaris beoogde om eiser over te dragen aan een andere lidstaat. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde, omdat de omstandigheden van de zaak niet wezenlijk afweken van de eerdergenoemde uitspraken.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor toekenning van schadevergoeding op basis van artikel 106 van de Vreemdelingenwet. Ook werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.