ECLI:NL:RBDHA:2022:1960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
NL21.9281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op medische gronden in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Iraanse nationaliteit, had op 19 januari 2021 een aanvraag ingediend op medische gronden, maar deze werd afgewezen op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA concludeerde dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was bij het uitblijven van behandeling. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat verweerder terecht het BMA-advies heeft gevolgd. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat het advies onzorgvuldig of onvolledig was. De rechtbank oordeelde dat er geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bestond en dat verweerder op goede gronden van horen kon afzien. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9281

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw [1] afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Op 19 januari 2021 heeft eiser een aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aan het BMA [2] gevraagd een advies uit te brengen over de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw.
2. Op 8 februari 2021 heeft het BMA een advies uitgebracht. Dat advies is op 24 februari 2021 aangevuld. De BMA-arts heeft geconcludeerd dat bij uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Bij eiser is immers sprake van een stemmingsstoornis en een PTSS waarbij voor zover bekend geen sprake is geweest van klinische psychiatrische opnames, Bopz maatregelen, psychotische klachten in het verleden of van andere belangrijke crisissituaties zoals een gedocumenteerde suïcidepoging. De BMA-arts heeft aanbevolen dat eiser in geval van terugkeer een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens meeneemt, de medicatie continueert tijdens de reis en voldoende medicatie meeneemt om de periode van de reis te overbruggen.
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, gelet op de adviezen van het BMA. Het daartegen ingediende bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder gaat uit van de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Verweerder heeft overwogen dat het aan eiser is om aan te tonen dat het advies niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Eiser heeft echter geen (medische) stukken ingebracht op grond waarvan kan worden gesteld dat het BMA-advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of niet concludent zou zijn. Het BMA heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een medische noodsituatie bij het uitblijven van de behandeling en eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Verweerder komt daarom niet toe aan de beoordeling van aanwezigheid en toegankelijkheid van de zorg in het land van herkomst.
4. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Daartoe voert eiser allereerst aan dat er wel een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan bij het uitblijven van een medische behandeling en dat verweerder niet had mogen afgaan op de conclusie van het BMA. Eiser stelt dat hij de inhoud van het BMA-advies gemotiveerd heeft betwist en dat verweerder niet aan de vergewisplicht heeft voldaan. Het advies is niet naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent. Een contra-expertise is dan ook niet nodig. Eiser is ook van mening dat de BMA-arts hem ten onrechte niet in persoon heeft gesproken. De BMA-arts concludeert dat eisers PTSS zonder therapie zal persisteren of zal verergeren, maar omdat er nog geen gedocumenteerde crisissituatie heeft plaatsgevonden, verwacht hij geen noodsituatie. Uit het rapport blijkt echter niet hoezeer de situatie zonder therapie zal verergeren. Verder staat in het rapport dat behandeling ongeveer één tot twee jaar zou duren. Gelet hierop is het onduidelijk wat het staken van die behandeling met eiser zal doen en of die behandeling wel in het land van herkomst kan worden gecontinueerd. Bovendien heeft de BMA-arts niet goed uitgelegd waarom hij vindt dat eiser niet suïcidaal is. Verder is het ook onduidelijk hoe verweerder de brief van [naam2] waaruit volgt dat het onwenselijk was om de behandeling van eiser over te plaatsen naar een ander asielzoekerscentrum, heeft beoordeeld. Eiser meent dat het besluit niet voldoet aan de vereisten uit de arresten Paposhvili [3] en Korošec [4] , omdat verweerder niet heeft onderzocht of er voldoende en toereikende medische behandeling voor eiser aanwezig is in het land van herkomst om te voorkomen dat een situatie in de zin van artikel 3 van het EVRM [5] ontstaat. Tot slot stelt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] moet verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb [7] ervan vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. [8] Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid. [9]
6. Het BMA-advies is opgesteld op basis van de door eiser overgelegde stukken en eiser heeft niets ingebracht op grond waarvan kan worden gesteld dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht zou hebben voldaan en dat verweerder niet had mogen afgaan op de conclusie van de BMA-arts. Niet gebleken is dat de informatie van de behandelaars niet is betrokken bij totstandkoming van het BMA-advies. Verweerder heeft terecht overwogen dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat het advies niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Eiser heeft geen contra-expertise ingediend of argumenten naar voren gebracht waaruit twijfel ontstaat over de juistheid of volledigheid van het advies. Niet is gebleken dat eiser niet in de gelegenheid is geweest om een contra-expertise in te dienen, zodat geen sprake is van strijd met het Korošec-arrest. Dat eiser suïcidale gedachten heeft, is opgenomen in het BMA-advies. [10] Uit de door eiser overgelegde medische stukken kan niet worden afgeleid dat dat alleen de huidige behandeling eiser weerhoudt van suïcide. De brief van Mediant kan evenmin leiden tot twijfel aan de juistheid van het advies. Daarin zegt de klinisch psycholoog dat overplaatsing naar een ander AZC niet wenselijk is vanwege de huidige behandeling en wordt uitstel van overplaatsing voor drie of vier maanden bepleit, zodat het behandeltraject kan worden afgerond. Mede gelet op de datum van die brief (27 januari 2021) kan deze informatie niet leiden tot twijfels over de gevolgen van stopzetting van medische behandeling bij eiser. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de BMA-arts eiser niet in persoon heeft hoeven te zien. Het is immers aan de medisch adviseur om te beoordelen of hij zonder de vreemdeling in persoon te onderzoeken over voldoende medische gegevens beschikt om een deugdelijk advies uit te kunnen brengen: dit betreft een louter medische beoordeling. Op basis van de door eiser verstrekte medische informatie van de behandelaars, heeft BMA een persoonlijk onderzoek niet nodig geacht. [11] Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het BMA-advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of niet concludent zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan zijn vergewisplicht.
7. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het BMA-advies terecht op het standpunt gesteld dat bij terugkeer van eiser geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie. Immers, uit het advies blijkt dat eiser in staat is om te reizen en dat er op korte termijn geen medische noodsituatie wordt verwacht bij het uitblijven van behandeling. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Derhalve wordt er niet toegekomen aan de beoordeling op aanwezigheid en toegankelijkheid van de zorg in het land van herkomst. Om die reden faalt het beroep van eiser op het arrest Paposhvili.
8. Nu bij stopzetting van de behandeling geen medische noodsituatie wordt verwacht op korte termijn, is er geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Verweerder heeft terecht geconcludeerd, onder verwijzing naar het BMA-advies, dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op medische gronden als bedoeld in artikel 64 van de Vw.
9. Tot slot mag verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijke is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder kunnen afzien van horen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Het Bureau Medische Advisering van verweerder.
3.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 13 december 2016 (Paposhvili tegen België), ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381.
4.Arrest van het EHRM van 8 oktober 2015 in de zaak Korošec tegen Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212. Zie daarover ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
9.Zie de uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826 en van 16 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1598.
10.BMA-rapport, p.3.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2009, LJN: BI1582.