ECLI:NL:RBDHA:2022:1963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren op een onbekende datum en van Albanese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 16 februari 2022 door de staatssecretaris was uitgevaardigd. Tevens was er een maatregel van bewaring opgelegd. De rechtbank heeft de zitting op 2 maart 2022 in Breda behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk was, omdat eiser geen gronden had aangevoerd. Wat betreft de maatregel van bewaring, die inmiddels was opgeheven, oordeelde de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer had. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat er voldoende gronden waren om deze op te leggen. Eiser had niet aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voortvarend had gehandeld. Uiteindelijk werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en werd het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.2600 en NL22.2718

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 24 februari 2022 meegedeeld de maatregel van bewaring met ingang van 23 februari 2022 op te heffen.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Albanese nationaliteit.
2. Tegen het bestreden besluit 1 heeft eiser geen gronden gericht. Het beroep tegen dat besluit is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelt als volgt over het bestreden besluit 2.
3. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, heeft eiser in zoverre geen procesbelang meer bij de behandeling van het beroep. De rechtbank ziet zich nog wel gesteld voor de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet worden beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist alleen de lichte grond 4d. Dit brengt met zich dat hoe dan ook voldoende gronden aanwezig waren om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1190. Verder kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte gelet op de omstandigheid dat hij ten tijde van het gehoor in het kader van de inbewaringstelling naar eigen zeggen over ongeveer 50 euro beschikte. Volgens onderdeel A1/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 geldt als minimumbedrag: ten minste 55 euro per persoon per dag exclusief de kosten voor een vliegreis.
6. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door eerst op de vijfde dag na inbewaringstelling een vertrekgesprek te houden. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270, waarbij het houden van een eerste vertrekgesprek met een vreemdeling die evenals eiser over een paspoort beschikte op de zesde dag na inbewaringstelling voldoende voortvarend is geacht.
7. Het beroep, voor zover dit is gericht op het verkrijgen van schadevergoeding, is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 (NL22.2718) niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 (NL22.2600), voor zover dit ziet op de maatregel van bewaring, niet-ontvankelijk;
 verklaart dit beroep voor het overige ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.