In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren op een onbekende datum en van Albanese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 16 februari 2022 door de staatssecretaris was uitgevaardigd. Tevens was er een maatregel van bewaring opgelegd. De rechtbank heeft de zitting op 2 maart 2022 in Breda behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk was, omdat eiser geen gronden had aangevoerd. Wat betreft de maatregel van bewaring, die inmiddels was opgeheven, oordeelde de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer had. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat er voldoende gronden waren om deze op te leggen. Eiser had niet aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voortvarend had gehandeld. Uiteindelijk werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en werd het beroep ongegrond verklaard.